Het standpunt van Amerikaans boeddhist Dennis Hunter over de verborgen impact van de joods-christelijke wortels van de westerse cultuur, ook op westerse boeddhisten, is allicht gekleurd door de situatie in de Verenigde Staten. Of ze zo maar toepasbaar is op Europa met haar langere en oudere traditie van seculier humanisme en zonder een “bible belt”, een zone van conservatief-christelijke staten? Toch zijn de opmerkingen en vragen van Dennis Hunter gedurfd en herkenbaar. En enigszins ook een uitdaging voor ons. Omdat ze onze relatie met het geloof van onze jeugd en opvoeding aan de kaak stellen, of juist de afwezigheid ervan? “Christian Buddhism” verscheen in 2010 op de website Buddhistgeeks.
Recent werd mijn aandacht getrokken door een profiel van een “christelijke boeddhist” in de Denver Post, namelijk van voorzitter Stuart Lord van het Naropa Instituut. “Ik ben een spiritueel mens” verklaarde Lord. “ De laatste zeven jaar beschouw ik me als een christelijk boeddhist. Ik kan beiden laten samengaan, proberen ontwaakt in de wereld te staan en ernaar te streven een verlicht persoon te zijn”. Als levenslang student in de vergelijking van religies ben ik geïntrigeerd door mensen die op het eerste gezicht uiteenlopende vezels van een spirituele praktijk aanwenden om er een coherent, betekenisvol weefsel van te maken.
Wanneer het boeddhisme wortel schiet in een nieuwe cultuur, wat vroeger veelvuldig gebeurde, versmelt het steevast met elementen van de inheemse religieuze traditie van die cultuur. In India nam het boeddhisme aspecten over van de hindoe-kosmologie en iconografie waarbinnen het aanvankelijk ontstond. In China incorporeerde het belangrijke elementen van taoïsme en confucianisme. In Tibet verbond het zich met de sjamanistische bön-religie. In Japan vermengde het met shinto.
Beoefenaars van het boeddhisme hoor ik regelmatig zeggen dat in Amerika en andere Westerse landen waar het momenteel ingang vindt, moderne wetenschap en psychologie de equivalenten zijn van dergelijke oude religieuze tradities. Naar ik vermoed is de idee hierachter dat de spirituele praktijk van het boeddhisme zich min of meer verbinden zal met de methoden en doelstellingen van de empirische wetenschap om te komen tot een unieke westerse kruisbestuiving van zowel spiritualiteit als wetenschap. Met dit doel voor ogen wordt het boeddhisme geregeld voorzien van een wetenschappelijk of psychologisch omhulsel, om het appetijtelijker te maken voor de rationele westerse geest. Getuige hiervan zijn een bombarie van boeken en onderzoeksprojecten van de laatste jaren over boeddhisme en neurowetenschap, boeddhisme en geneeskunde, boeddhisme en psychologie, en boeddhisme en therapie.
Goedschiks of kwaadschiks
Maar iets in die vergelijking zit me dwars. Neurowetenschap, geneeskunde, psychotherapie zijn begeesteringen van wetenschappers en intellectuelen, maar niet de toonaangevende krachten die het religieuze en filosofische erfgoed van onze cultuur vormden. Goedschiks of kwaadschiks gaat het christendom nog steeds met die trofee lopen: ondanks een tanende invloed in recente jaren blijft het de dominante spirituele tijdgeest van ons tijdperk. Zelfs al ben je opgegroeid als Jood of als een boeddhistische etter, toch ben je niet helemaal gevrijwaard van de invloed van het christendom. Zoals de verstokte Mac-gebruiker nog steeds op een bepaalde manier afhankelijk blijft van de veel ruimere wereld van pc’s.
Indien de Dharma steevast samensmelt met elementen van de toonaangevende spirituele praktijken van een nieuwe cultuur, zijn we misschien aan het verkeerde adres beland door zo sterk de focus te leggen op de kruisbestuiving tussen boeddhisme en wetenschap. Misschien hoort juist de kruisbestuiving tussen boeddhisme en christendom in de schijnwerpers te staan, en zijn mensen als Stuart Lord voorlopers van een ontluikende traditie die Oosterse en Westerse spirituele invloeden versmelt tot een bepaalde vorm waarmee we voorlopig nog onwennig mee omgaan.
Naar de kern van de zaak
Clark Strand behoort tot een groeiend aantal boeddhistische leraren die dergelijke samenloop in de schijnwerpers plaatst. Als schrijver, voormalig Zen-monnik en stichter van de Green Meditation Society in Woodstock in New York, exploreerde Strand verscheidene jaren die domeinen waar boeddhisme overlapt met christendom, judaïsme, islam en andere gevestigde tradities in het Westen.
Strand voert zijn inspiratie terug naar een tastbare ervaring van angst. In 2000 bevond hij zich aan boord van een vliegtuig dat plots een duikvlucht naar de grond maakte, vergezeld van de geur van rook die de passagiersvertrekken doordrong. Een elektrische brand was uitgebroken in de bestuurscabine, en de piloot voerde zo snel mogelijk een noodlading uit. Maar in die enkele minuten vooraleer ze veilig landden, had iedereen op het vliegtuig rondgekeken met grote ogen vanuit de veronderstelling dat ze allen zouden sterven. Later was Strand onthutst dat hij tijdens dat bewuste moment met de dood voor ogen niet instinctief een boeddhistische mantra begon te uiten, maar het Jezus Gebed: “Heer Jezus, Zoon van God, heb medelijden met mij!” Als teenager ervoer ik een gelijkaardig (maar minder dramatisch) moment van existentiële angst op The Zipper, een bepaald beklemmende kermisattractie op de Staatsmarkt van Oklahoma. Alhoewel ik toen voor mezelf uitgemaakt had niet in God te geloven en het geloof van de zuidelijke Baptisten van mijn jeugd achter mij had gelaten, werd ik op The Zipper zeven verdiepingen omhoog gegooid en ondersteboven gedraaid in een haastig geassembleerde kooi met roestige bouten die op elk moment uit hun behuizing leken los te komen. Tot mijn schaamte begon ik plots terug te onderhandelen met God: “Laat me veilig uit deze rit komen en ik zal … (invullen naar believen).”
Clark Strand’s ervaring op het vliegtuig, gepaard gaande met zijn verbazing een erg christelijk gebed spontaan te zien oprijzen waar hij een boeddhistisch gebed verwacht had, was een belangrijke les. Strand erkende de noodzaak bij westerlingen die tot het boeddhisme overgaan, om tradities waarbinnen ze zijn opgegroeid te aanvaarden en niet helemaal de rug toe te keren – de bron van onze vroegste kernervaringen in geloof en spiritualiteit. Vanuit zijn Zen-inspiratie begon hij lezingen te geven over “Bijbelse koans” aan een groep studenten. Die nu bekend staan als de Woodstock Boeddhistische Bijbel Studie.
De les van de Cherokee roos
Onlangs woonde ik vijf dagen een gebedsfestival bij in een Tibetaans boeddhistisch klooster dicht bij Woodstock. De oostkust was gegrepen in een verzengende hittegolf, en op de meest zwoele en hete namiddag van alle, ontmoette ik Strand. De airco van zijn wagen was stuk en tijdens de tien minuten durende rit van de berg van het klooster tot het dorp van Woodstock begon ik hevig te zweten.
Bij een ijsje verklaarde Strand zijn “Aha!”-moment, toen hij het belang inzag van de studie van het boeddhisme samen met Westerse spirituele tradities. Enkele jaren terug had hij een tuinier ontmoet wiens variëteiten van schitterende rozen zelfs hoger gewaardeerd werden dan die van het lokale horticulturele genootschap. De tuinier toonde Strand zijn geheim: elk roosplantje – hoe exotisch ook – entte hij in de wortel van een Cherokee rozenplant die inheems was aan het gebied. Zijn enten deden het beter dan de exotische planten die direct in de grond geplant waren, omdat de Cherokeewortel reeds aangepast was aan de lokale bodem.
Ik verdroeg de drukkende terugrit naar het klooster met Strand. Op het gebedsfestival nam ik mijn plaats, te midden van Tibetaanse monniken en veel Westerse kloosterlingen met Tibetaanse gewaden. Ik keek rond in de tempelruimte, die tot in haar voegen barstte onder de rijke en exotische sjamanistische iconografie van de Tibetaans boeddhistische traditie. Zo goed als ik kon zong ik mee in Tibetaans (een taal die ik niet spreek) en trachtte de esoterische betekenis van gebeden te begrijpen wiens bedoeling en culturele context me meestal ontsnapte. Om niet uit de toon te vallen bootste ik de mensen rondom me na tijdens precies geregisseerde, niet-vertrouwde rituelen.
In het kort deed ik mijn best m’n rol te spelen – maar voelde me nog steeds een beetje alsof ik geteleporteerd was naar de Rode Planeet en getuige was van uitvoerige religieuze inachtnemingen van Marsbewoners. Ik kon niet nalaten me, ietwat onbenullig, af te vragen of we allen misleid waren en probeerden een mooie maar exotische roos direct in een vreemde bodem te planten. Is het verstandig onze rug helemaal te keren naar de tradities van onze cultuur, om ze geheel-en-al uit te wisselen met vormen van andermans cultuur? Trachten wij, als Amerikaans beoefenaars van het boeddhisme, ons te modelleren naar kleine Tibetanen, Sri Lankanen, Birmanen of Japanners?
Wat op de bodem ligt
De Joods-christelijke wortels zijn inheems aan de bodem van de Amerikaanse cultuur op een wijze waarop de exotische bloemen van het Aziatisch boeddhisme dat simpelweg niet zijn. Volgens Strand is de beste manier om het boeddhisme hier waarachtig te helpen bloeien, het te enten in die wortels, niet door ze uit te graven en te vervangen door andere.
Bijna drie decennia geleden liet ik mijn geloof in het zuidelijke Baptisme achter me. Maar ondanks die afstand van m’n oorspronkelijke roots en het boeddhisme omarmd te hebben als een spiritueel pad dat voor mij het meest zinvol is, zijn de verhalen, onderrichtingen en iconografie van christendom en judaïsme nog steeds vertrouwder en klinkender dan de cultureel bevreemde beelden en metaforen van het boeddhisme. Evenals de Cherokee-roos groeiden ze langer in mij en zijn ze meer aangepast aan de bodem van mijn geest. Die kern van vroegste blootstelling aan christelijk-joodse gedachtegoed en praktijken ligt diep begraven in ons, zo diep dat we ons mogelijk onbewust zijn van de aanwezigheid ervan. Vooral indien we haar doelbewust begraven hebben uit rebellie tegen onze opvoeding. Het feit dat we er niet veel acht op sloegen, betekent niet dat het er niet meer is.
Zoals Strand en ikzelf beiden gewaar waren geworden, is een enkel moment van tastbare existentiële angst soms voldoende om externe lagen te doorboren en een reeds lang begraven bron naar de oppervlakte te brengen, komaf makend met alle andere beschouwingen. In die opwelling van naakte angst, wanneer het erop neer komt je broek niet nat te maken, tot wie zal je je dan richten? Shakyamuni, Amitabha? Amitayus? Akshobhya? Avalokiteshvara? Kuan Yin? Padmakara? De Rigden Koning? Vajrasattva? Vajradhara? Vajrayogini? Vajratopa? Yeshe Tsogyal? Groene Tara? Zwarte Mahakala? Witte Manjushri? Samantabhadra? Kuntuzangpo? Of misschien juist die oude, vage, vormloze, naamloze God – waarmee je bent opgegroeid?
En laten we eerlijk zijn: in dat moment van totale hulpeloosheid, wanneer je bidt om genade, zullen alle complexe, conceptuele en filosofische overwegingen en onderscheidende constructies tussen de verschillende tradities die je gemaakt had ook maar één jota uitmaken?
We mogen niet vergeten waar we vandaan komen. Zelfs al zijn onze vroegste religieuze ervaringen negatief, en zelfs al zijn de instellingen die die religieuze tradities vandaag de dag uitdragen besmeurd met corruptie en demagogie (wat ze ook zijn), diep van binnen klopt er nog steeds een rijk hart, van wijsheid vervuld, al duizenden jaren lang en in stilte. Opmerkelijk genoeg is voor velen van ons in het Westen het contact met onze joods-christelijke wortels misschien de sleutel om tot een sterk, bloeiende en levensvatbaar boeddhistisch spiritueel pad te komen. Zoals in het geval van de Cherokee-roos betekent het voortdurend kunnen putten uit die wortels mogelijk een verrijking van onze boeddhistische praktijk.
Wulf zegt
Hoe dicht zitten diverse stromingen dan weer bij elkaar in de buurt. Via dat christelijk-boeddhisme kom je erg in de buurt van de antroposofie van Rudolf Steiner.
kees moerbeek zegt
Het modernistische boeddhisme, ook wel reformistisch boeddhisme genoemd dat nu de hoofdstroming van het boeddhisme is ontstond m.n. onder invloed van het protestantisme, rationalisme en wetenschappelijk naturalisme. David L. MacMahan schreef hierover de gezaghebbende studie The Making of Buddhist Modernism in 2009 nota bene!
De eerste boeddhistische modernisten waren o.a. Anagarika Dharmapala en Soyen Shaku die deze boeddhistische hybride presenteerden in 1893 tijdens de eerste World Congress of Religion. Daar oogstte het enorme bijval. Dit voorkwam o.a. dat het boeddhisme verdween in Japan, Sri Lanka e.d. en na het congres ‘veroverde’ deze boeddhistische hybride west en oost. Maar als het er daadwerkelijk op aankomt vinden christenen dat boeddhisten duivelsaanbidders en godsontkenners zijn, op zijn best brengt zazen de mediteerder dichter bij de christelijke god. Dan wordt het officieus schoorvoetend toegestaan.
Overigens is er weinig joods aan ‘onze’ zg. joods-christelijke wortels. Het christendom is ontstaan als joodse sekte, maar om uitverkoren te zijn mocht je voor hen ook griek, romein of germaan zijn. Vrij snel in de geschiedenis rekende het christendom af met het verleden van deze joodse concurrenten, claimde het werkelijk uitverkoren volk te zijn en nam van alles en nog wat over aan heidens gedachtegoed (m.n. Griekse filosofie) en heidense (germaanse) gewoontes uit marketingoverwegingen. De door christenen vervolgde joodse broeders en joodse zusters hadden het gewoonweg niet begrepen en wilden zich maar niet bekeren. Zelfs niet toen Luther kwam. Beetje cru, maar tot zover de waardering voor de wortels van het christendom.
‘Opmerkelijk genoeg is voor velen van ons in het Westen het contact met onze joods-christelijke wortels misschien de sleutel om tot een sterk, bloeiende en levensvatbaar boeddhistisch spiritueel pad te komen.’ Misschien, dat denk ik ook, maar op een heel andere manier vermoedelijk en het kernwoord hierbij is COMPASSIE met onder anderen de vervolgden van onder andere het christendom en de vervolgers.