In 1854 dwong de Amerikaanse commodore Matthew Perry met zijn kanoneerboten, de ‘black ships’, de ontsluiting af van Japan. Het Tokugawa shogunaat capituleerde. Dit was het startsein voor een snelle modernisering van het land. In de ogen van het Meiji-regime dat het shogunaat opvolgde was het boeddhisme een hinderlijk obstakel. De Japanse boeddhisten kozen de weg van de vernieuwing en presenteerden tijdens het World’s Parliament of Religions van 1893 het oostelijke boeddhisme (eastern buddhism). Dit artikel handelt over het boek Presenting Japanse Buddhism to the West van Judith Snodgrass, ‘associate professor’ aan het Western Sydney University. Het gaat over de Japanse voorbereidingen van dit eerste interreligieuze wereldcongres en de achtergronden ervan.
De knieval was in Japanse ogen een aanfluiting, maar Japanners kenden ook het tragische lot van het Chinese keizerrijk dat wél de militaire confrontatie aanging met in dit geval het Verenigd Koninkrijk. De onrust over de ontsluiting van Japan leidde tot de Meiji-staatsgreep en een burgeroorlog. De staatsgreep was bedoeld om het keizerlijk gezag te herstellen ten koste van de laatste shogun Tokugawa Yoshinobu. Keizer Meiji (1852-1912) werd vernoemd naar zijn regime, wat gebruikelijk is in Japan. Meiji betekent ‘heldere staat, heldere politiek’.
Natie
In hoog tempo centraliseerde het nieuwe bewind het land met een op westerse leest geschoeide grondwet en een gekozen parlement. Onderwijs, wetenschap, technologie, medische zorg, leger en marine werden met westerse kennis hervormd. De leiders maakten Japan tot eenheidsstaat met een eigen nationale mythe en identiteit. Ook onderwierp het bewind een nieuwe religie, in naam van de keizer, die als de afstammeling van de shintoïstische zonnegodin Amaterasu werd gezien.
Haibutsu kishaku
Eeuwenlang waren shintoïsme en boeddhisme verweven met elkaar. De Meijistaat knipte ze los en vormde het zogeheten oorspronkelijk Japanse shintoïsme om tot de staatsgodsdienst. Het boeddhisme was buitenlands en dus barbaars.
De staat maakte op zijn westers ook verschil tussen bijgeloof en religie. Boeddhistische tempels zonder officiële priester werden onteigend, gesloopt of kregen gedwongen een andere bestemming, als kazerne bijvoorbeeld. Met de opbrengsten van in beslag genomen boeddhistisch bezit werd het in aanvang armlastige Meiji-regime gefinancierd. Bronzen boeddhabeelden werden omgegoten tot kanonnen voor het nieuwe nationale leger. De staat hief het celibaat op voor boeddhistische geestelijken en een aantal jonge monniken werden gedwongen soldaat te worden in het leger. Andere monniken en priesters werden gedwongen uit te treden, omdat ze vlees zouden eten, alcohol dronken en vrouwen zouden lastig vallen.
Dit optreden heette haibutsu kishaku (schaf het boeddhisme af en vernietig Shakyamuni). Het regime beweerde namelijk dat het boeddhisme barbaars was, maar desondanks was het al duizend jaar geworteld in de samenleving. Anti-boeddhistische maatregelen konden rekenen op weerstand en opstanden. In de beginjaren van het regime was de vervolging van boeddhisten het felst.
Nieuw aanzien
Het World’s Parliament of Religions van 1893 vond plaats na de militair afgedwongen ontsluiting van Japan, in de tijd van de westerse kolonisatie en de kerstening van Azië. Het succes van de bijdrage van de Japanse boeddhistische priesters Toki Hōryū, Yatsubuhi Banryū, Shaku Sōen, Ashitu Jitsuzen en twee politiek actieve boeddhistische leken Hira Kinzō en Noguchi Zenshirō weersprak ook in thuisland Japan de door het Westen geïnspireerde overtuiging dat het boeddhisme een verzinsel zou zijn: afgoden aanbiddend, nihilistisch en onmaatschappelijk. De Japanse boeddhisten gebruikten hun aanzien voor binnenlandse doelen. De anti-boeddhistische vijandigheid aan het einde van de 19de eeuw was het gevolg van de bewuste strategie van de Japanse boeddhistische vernieuwers. Judith Snodgrass schrijft hier uitvoerig over in haar boek.
Superieur
Snodgrass’ boek gaat in op de achtergronden en de gevolgen van de Japanse boeddhistische bijdrage aan dit interreligieuze congres. Op bladzijde 115 schrijft ze: ‘De Japanse boeddhistische gedelegeerden betraden de arena van het World’s Parliament of Religions niet om de rol van naïevelingen te vervullen, die de organisatoren van de conferentie hun hadden toebedacht.’
Voor de Verenigde Staten was de vierhonderdste verjaardag van de ontdekking van de Nieuwe Wereld door Columbus een gelegenheid om stevig uit te pakken met de World’s Columbian Exposition in Chicago in 1893. De VS lieten zich er zien als hét voorbeeld van de vooruitgang en het toppunt van blanke superioriteit. Een van de aanvullende congressen was het parlement.
Dit congres was ondanks de eerlijk gemeende retoriek van universele broederschap en internationale goodwill een strijdperk tussen de christenen en de ‘heidenen’, aldus Snodgrass. Hierbij inbegrepen waren de laat-19de eeuwse opvattingen over evolutie, beschaving en het natuurlijke recht van het Westen om het Oosten te domineren. Daarbij was het parlement ook een initiatief om de dominantie van het protestantse christendom te bekrachtigen. Het was bovendien een reactie op de snelle maatschappelijke veranderingen die de Verenigde Staten doormaakten in de late 19de eeuw. ‘Tijdens de Chicago tentoonstelling werd wat beschaving was niet alleen bepaald door het Westen, maar door een blank, protestants-christelijk Westen.’
Het interreligieuze parlement was een platform voor de ‘expansionistische aspecten van het Amerikaanse protestantse ideaal, de “messiaanse erfenis”.’ Het geloof in de Amerikaanse uitverkorenheid en economische vooruitgang motiveerden al eerder de expansie van de VS over het Noord-Amerikaanse continent in westelijke richting naar de Stille Oceaan en vervolgens naar overkant ervan. Bovendien waren destijds veel Amerikanen ervan overtuigd dat zij de opdracht hadden om de Chinezen en Japanners te beschaven. Zie hiervoor de link bij ‘The United States and the opening to Japan’.
De Aziatische deelnemers aan het parlement waren al langer bekend met deze vorm van evangelisatie. De onderzoekster citeert rev. dr. John H. Barrows, onder andere de voorzitter van het congres: ‘Het christendom moet door niemands strot worden gemasseerd, maar iedereen moet worden uitgenodigd om het te ontvangen voor zijn eigen bestwil.’
Versterking van de natie
De politiek van de Meiji regering verbrak de eeuwenlange band tussen het boeddhisme en de elite, die bestond sinds de invoering van het boeddhisme in Japan. Het herstellen van die band was vitaal voor de verdediging van het boeddhisme, dat in de beginjaren van het Meiji-regime fel werd vervolgd. In deze periode voelden veel Japanners zich aangetrokken tot het christendom. Zij veronderstelden dat het aannemen van de westerse religie nodig was voor de modernisering van Japan en voor de westerse erkenning van het land als zijnde beschaafd. De oneliners van deze periode ‘rijk land, sterk leger’ (‘fokoku kyōhei’) en ‘beschaving en verlichting’ (‘bunmei kaika’) verbonden de toekomst van een onafhankelijk Japan met westerse kennis. Het enthousiasme voor westers onderwijs en voor het christendom piekte midden jaren 1880.
De belangrijke confrontatie tussen het boeddhisme en het christendom had echter niet plaats tussen boeddhistische priesters en christelijke missionarissen. Het was een wedstrijd tussen de moderne Japanse boeddhisten en de Japanse christenen met als inzet de trouw van de westers-geschoolde nieuwe elite. De boeddhistische hervormers prezen het boeddhisme aan als ‘de geest van de natie en riepen niet op om deze religie te beschermen, maar om de natie te verdedigen tegen de westerse agressie.’ Volgens hen was het behouden en het bevorderen van het Japanse boeddhisme de beste manier om Japan Japans te maken en onafhankelijk.
Een belangrijke vernieuwing van de Meiji boeddhistische hervorming met voorheen was de aanmoediging van lekensupporters, de ‘koji boeddhisten’ en de bevordering van een niet-institutionele lekenpraktijk, de ‘zaike bukkyō’. Voorstanders van de ‘zaike bukkyō’ omschreven het institutionele boeddhisme als ‘middeleeuws, anti-sociaal en onpraktisch’. Omdat Japan echter eminente en vermaarde institutionele leraren kende, werd er parallel aan de instituties een toegang tot het boeddhisme ingericht voor leken. Monnik of priester worden bleef een nobel pad, maar het was niet langer het enige. Snodgrass: ‘Intellectuelen hadden behoefte aan een filosofisch boeddhisme. Gewone mensen hadden een boeddhisme voor gewone mensen nodig, een sociaal boeddhisme.’
Het boeddhisme kreeg ook maatschappelijke relevantie door de bevordering van boeddhistische filantropie. Deels was dit een reactie op het verwijt dat het boeddhisme wereldvreemd zou zijn, maar ook christelijke sociale activiteiten waren een voorbeeld en stimulans. Onder andere een netwerk van jongerenactiviteiten à la YMCA werd opgericht en er werden boeddhistische huwelijksceremonies gecreëerd. De meest belangrijke boeddhistische supporters waren leken, die een niet-sektarisch en op de maatschappij gericht boeddhisme beleden. Activiteiten ter bevordering van het boeddhisme waren onder andere onderwijs aan doven en blinden, het drukken en uitgeven van tijdschriften, de oprichting van dierenbescherming en een levensverzekering.
De Japanse boeddhistische gedelegeerden voor het World’s Parliament of Religions waren allen zeer actief in de boeddhistische hervormingsbeweging. Tijdens dit congres probeerden zij en andere Aziatische boeddhisten het oriëntaalse verleden van hun religie terug te claimen. De teneur was dat westerse oriëntalisten van het boeddhisme een antieke abstractie hadden gemaakt, die door Aziatische boeddhisten zou zijn verwaarloosd, bedolven en verstikt onder ritueel, afgoderij en andere praktijken.
Toegang tot de academische wereld
Ook de boeddhistische instituties zochten in de vroege Meiji-periode kennis in het buitenland om de natie te versterken. De Japanse boeddhistische priesters Kasawara Kenjū en Nanjō Bunyū bijvoorbeeld gingen voor studie naar professor Max Müller, de beroemde oriëntalist en filoloog. Zij kwamen in 1876 aan in Oxford. De professor verwachtte mogelijk dat zij hem wilden leren waar boeddhisme werkelijk om gaat. Echter, de priesters waren er om de westerse religie in de moderne context te observeren, om religiewetenschap te studeren en om de technieken van het westerse ‘Oriental sholarship’ en de filologie onder de knie te krijgen. Het beheersen van het Pāli en het Sanskriet was essentieel voor het bestuderen van de erkende boeddhistische bronteksten en essentieel voor het hervormen van het Japanse boeddhisme.
Het belangrijkste aspect van deze kennisvergaring was dat Japanse boeddhistische geleerden toegang kregen tot de westerse academische wereld en het prestige ervan. Boeddhistische priesters verwierven door hun studie westerse academische titels en hierdoor werden zij serieus genomen door hun westerse collega’s, wat resulteerde in publicaties. ‘Asian voices contributed to the Western academic discourse on Buddhism, and through their participation in the legitimating processes of Western academia Japanese scholars managed to maintain considerable control over Japanese Buddhist studies.’
De onderzoeksmissie naar het buitenland zond boeddhistische priesters ook naar Ceylon (Sri Lanka) om het Therāvadaboeddhisme te bestuderen. Vanaf 1887 verbleef Shaku Sōen drie jaar in Sri Lanka om er onder andere Pāli en het Therāvadaboeddhisme te bestuderen. Het was ook een botsing van culturen: ‘Hij observeerde, deed mee aan de lokale gewoontes, liep blootsvoets met zijn bedelnap, at met zijn vingers en onderging andere voor hem ernstig verstorende culturele verschillen.’ Shaku Sōen, de latere abt van Kenchō-ji in m ervoer uit eerste hand de minachting van Westerlingen voor Aziaten en de sociale onrechtvaardigheden van het koloniale systeem in Sri Lanka.
De Japanse boeddhistische gedelegeerden aan de interreligieuze conferentie van 1893 waren bekend met de kennis en de vooroordelen van het Westen over het boeddhisme en waren allesbehalve naïeve deelnemers.
Colonel Olcott
Het Boeddhistisch Dagblad heeft eerder gepubliceerd over het belang van Colonel Henry Steel Olcott voor het boeddhisme in Sri Lanka (Ceylon), dat een kwijnend bestaan leidde tijdens de Britse kolonisatie. Dit werk bezorgde hem de reputatie van ‘white champion of Buddhism’. Daarom benaderden Japanse boeddhistische gedelegeerden hem voor een boeddhistische promotietour door Japan. Colonel Olcott was medestichter en voorzitter van de Theosophical Society.
Olcott was tijdens zijn drie maanden durende zeer succesvolle Japanse tour in 1889 de pleitbezorger van de Japanse boeddhistische heropleving. ‘He lent their arguments the authority of Western science, attracting the attention of the pro-Western elite, and consolidating support for Buddhist revival among the population at large,’ schrijft de onderzoekster. Als man van de wetenschap en tot het boeddhisme bekeerde christen was hij het levende bewijs van de superioriteit van het boeddhisme en hij moest Japanse boeddhisten hoop brengen.
De tweede ontvangst van Olcott in Japan 1891 was koel. Auteur Snodgrass schrijft dat men niet aan de indruk kan ontsnappen dat hij was gebruikt als pleitbezorger van de boeddhistische heropleving in de discussie met het Meiji regime over religie. De Japanse boeddhisten hadden echter weinig waardering voor Olcott’s begrip van de leer en minachtten The Buddhist Catechism (1881) en de theosofie in het algemeen.
Op bladzijde 158 schreef Snodgrass dat Japanse boeddhisten Olcott uitnodigden ondanks dat ze op de hoogte waren van de ‘Ceylonese teleurstelling in Olcott en beschuldigingen dat hij een valse doctrine propageerde.’ Olcott’s catechismus bevatte volgens deze kritiek dubieuze theosofische toevoegingen en was een grove simplificatie van de boeddhistische leer. De onderzoekster noemt Olcott’s promotietour een zorgvuldig georkestreerde stap in het programma van de Meiji boeddhistische opleving.
Sakyamuni’s hoogste leer
Judith Snodgrass wijdt hoofdstuk 9 van haar boek aan Defining Eastern Buddhism. Hieronder kortheidshalve enkele aspecten ervan.
Voor 1893 werden de verschillende vormen van het boeddhisme ingedeeld in ‘Zuidelijk boeddhisme’ en ‘Noordelijk boeddhisme’. In Chicago introduceerde de Japanse boeddhistische delegatie een derde categorie, ‘Eastern Buddhism’ (‘Oostelijk boeddhisme’). Met de vorming ervan probeerden de hervormers aan het Japanse Mahāyānaboeddhisme alles toe voegen wat het Westen zo bewonderde aan het ‘pure boeddhisme’. Dit ‘pure boeddhisme’ is een oriëntalistische constructie gebaseerd op de filologische studie van de Pāli teksten van het of Theravādaboeddhisme (Zuidelijk boeddhisme). Ook namen de hervormers afstand van de onder westerse religieuze specialisten en oriëntalisten bestaande minachting voor het Mahāyānaboeddhisme (Noordelijke boeddhisme).
Onderzoekster Snodgrass schrijft over ‘oostelijk boeddhisme’ op bladzijde 198: ‘This was the Ekayāna, the all compassing teaching of the Buddha, equated by them with the Buddhism of Japan.’ En op dezelfde bladzijde: ‘Eastern Buddhism was shin bukkyō, the product of Meiji reform, rearticulated for Western, international consumption.’
Dit oostelijke boeddhisme is de volledige wijsheid van het boeddhisme en was alleen in Japan bewaard gebleven. Mahāyāna- en Therāvadaboeddhisme waren onderwezen door dezelfde Boeddha. Ze zijn echter verschillende aspecten van hetzelfde principe, aangepast aan de vermogens van de volgelingen. De Japanners claimden dat zij intellectueel en spiritueel in staat waren om de diepgang van de volledige wijsheid van de Boeddha te begrijpen. De Japanse gedelegeerden beredeneerden daarbij dat het oosterse boeddhisme het meest geschikt is om de universele wereldreligie te worden. Snodgrass citeert op bladzijde 210 de boeddhistische gedelegeerde Toki Hōryū : ‘boeddhisme beschouwt [de waarheid van andere religies] als de waarheid van het boeddhisme verstopt onder de kleding van een andere religie.’
Zij schrijft vervolgens op bladzijde 221 dat de superioriteit van het oostelijke boeddhisme ook Japanse raciale superioriteit verraadt en de claim dat zij de hoeders zijn van de Aziatische traditie en de toekomstige leiders van Azië. Volgens haar leidt het echter geen twijfel dat de Japanse gedelegeerden hun religie in Chicago op een juiste manier presenteerden. De keuze van de onderwerpen en de toon van de vertalingen van hun toespraken, hadden zeker een politieke ondertoon. Dit betrof de revisie van de onrechtvaardige vredesverdragen en in het algemeen het anti-Japanse sentiment in de Verenigde Staten.
In de rest van hoofdstuk 9 over het oostelijk boeddhisme beschrijft de onderzoekster de opvattingen van dit hervormde boeddhisme, die ook zijn terug te vinden in het ‘boeddhistisch modernisme’, waarover het Boeddhistisch Dagblad geregeld schrijft.
Een van de bekendste aspecten tijdens het interreligieuze congres is dat het oostelijk boeddhisme beter geschikt is als godsdienst van de toekomst dan het christendom. Dit omdat het niet conflicteert met een wetenschappelijke wereldvisie. Boeddhisme is niet bovennatuurlijk en nihilistisch, maar empirisch en de volgelingen bevorderen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
Naschrift
De wijze waarop in het algemeen westerse academici en westerse religieuze specialisten het oostelijk boeddhisme ontvingen was teleurstellend, schrijft Snodgrass. Zij hadden geen belangstelling voor wat in hun ogen een aftreksel was van het ware boeddhisme en een lokale afwijking. Rev. dr. Barrows bleef bijvoorbeeld zijn nihilistische uitleg van nirvāna herhalen als: ‘the goal which made Buddha’s teachings a dubious gospel… the extinction of love and life.’
De leidende oriëntalisten Rhys Davids en Max Müller waren niet aanwezig bij het parlement van 1893. Müller bewonderde veel van wat de gedelegeerden inbrachten. Echter, enthousiaste beschrijvingen van superieure religies kunnen volgens hem niet voor waar worden aangenomen zonder tekstuele verwijzing. Het bewijs voor het oostelijk boeddhisme was in zijn ogen dan ook acceptabel. Als de Boeddha dit boeddhisme had onderwezen, dan kan dit pas worden beweerd als dit bewaard was gebleven in de vroege teksten. Als dit oostelijke boeddhisme een stap is in de 2500-jarige ontwikkeling van het boeddhistisch denken, dan is dit eveneens onacceptabel als bewijs. Dit omdat boeddhisme wordt gedefinieerd als de originele leringen van de Boeddha. De westerse oriëntalisten hadden geen interesse in het oostelijke boeddhisme: ‘Living Buddhism – for this is what the Parliament offered – was the concern of missionaries, not scholars.’
Dit wil niet zeggen dat er unanimiteit bestond in de westerse opinie over het boeddhisme. Theosofen, missionarissen en anderen hadden zo hun eigen opvattingen en bleven deze erop nahouden. Voor missionarissen waren boeddhisten de vijand, anderen bewonderden boeddhisten. De belangrijkste bijdrage van de Japanse gedelegeerden was niet zozeer het Mahāyānaboeddhisme, maar dat ze het land profileerden als een beschaafd land en geen land van ‘heidenen’. In Chicago ontving het publiek van het congres en de wereldtentoonstelling dit enthousiast en in Japan werden de gedelegeerden als ware helden onthaald. De Japanse boeddhistische gedelegeerden hadden het boeddhisme bewaard voor uitroeiing en mede de fundamenten gelegd voor de verdere ontwikkeling van het boeddhisme richting het Westen.
Snodgrass, J. Presenting Japanese Buddhism to the West. The University of North Carolina Press, 2003
Hanna Kusumoto. Festival marks 150th anniversary landing of Commodore Perry’s landing. Stars and stripes, 5-2014
The United States and the opening to Japan, 1853. Office of the historian, Foreign Service Institute, United States Department of State, history@state.gov
https://history.state.gov/milestones/1830-1860/opening-to-japan
Moerbeek, K. Onze god is de beste, onze god is kampioen. Boeddhistisch Dagblad, 6-2018
A false utopia, The Chicago World’ fair 1893, 3-2013
https://www.youtube.com/watch?v=DE7ETCuE5aM
Ujukarin zegt
Degelijk verhaal! Nogal een gotspe dat Mahayanisten, die zelf de Pali-teksten gebruiken plus zeker 400% extra aan eigen toevoegingen (namelijk de Mahayana soetras), onze lieve ouwe Colonel Olcott beschuldigen dat ie niet de zuivere leer predikt. Terwijl de Colonel gewoon de Pali-teksten heeft plus misschien in zijn eigen boek 50% erbij aan theosofie.
Pot en ketel, dus ;-)
With folded palms,