Vandaag wordt in veel landen en organisaties de zogenoemde Volksopstand in Tibet herdacht. Tibet, een land zo groot als West-Europa, werd in 1949 bezet door Chinese troepen van het Chinese Volksbevrijdingsleger. Dit gebeurde vlak nadat de communisten de macht in Peking hadden overgenomen. Het duurde niet lang voordat de Chinezen repressieve maatregelen namen.
Op tien maart 1959 kwam het Tibetaanse volk in opstand tegen de voortgaande onderdrukking. Deze zogenoemde Volksopstand werd bloedig door het Chinese leger neergeslagen. Duizenden Tibetanen verloren hierbij het leven. Hierdoor werden de Dalai Lama, en tachtigduizend Tibetanen met hem, gedwongen om te vluchten naar de buurlanden India, Nepal en Bhutan.
Deze opstand wordt jaarlijks door veel Tibetaanse onafhankelijkheidsgroepen en supporters op tien maart herdacht als de Dag van de Tibetaanse Opstand. De datum wordt op verschillende plaatsen ter wereld aangegrepen voor protestacties en bij de opstanden van 1987 tot 1993 en die van 2008 vielen er in Tibet zelf tientallen doden. Het Nationaal Volkscongres (het parlement van de Volksrepubliek China) stelde in 2009 als tegenhanger een soortgelijke dag in, de Dag van de Tibetaanse Slavenemancipatie.
De opstand uit 1959 was gericht tegen de Chinese overheersing en communistische hervormingen in Tibet. Ze begon die dag in de Tibetaanse hoofdstad Lhasa, en duurde iets minder dan twee weken. Deze gebeurtenis had tot gevolg dat de toen 23-jarige leider, de veertiende Dalai Lama Tenzin Gyatso, op zeventien maart 1959 de grens over vluchtte naar India. Met het neerslaan van de opstand, en in het bijzonder de vlucht van de Dalai Lama naar het buitenland, verloor Tibet zijn traditionele leider en werd het in ideologische zin omgevormd van een boeddhistisch theocratie naar een maoïstisch communistisch regime.
Het verzet tegen het Chinese leger door gewapende Tibetaanse opstandelingen begon twee jaar eerder, rond 1957, in de oostelijke Tibetaanse gebieden Kham en Amdo, waren de communistische hervormingen al in volle gang. De guerrilla-acties breidden zich later uit over Centraal Tibet, maar een maand na het begin van de opstand was hij in hevigheid afgenomen; hij doofde geheel uit toen de CIA in 1972 de levering van wapens en het trainen van rebellen stopzette.
Tibet, in 1950 voornamelijk nog Centraal-Tibet, voelde zich tot de tweede helft van de twintigste eeuw onafhankelijk. Die situatie veranderde echter nadat het Chinese Volksbevrijdingsleger van 1950 tot 1951 de macht over diverse Tibetaanse gebieden volledig had overgenomen. De oostelijke regio’s Amdo en Kham maakten in 1950 al deel uit van de nieuw gevormde communistische Volksrepubliek China. Drie jaar later begonnen de Chinese autoriteiten er met het invoeren van communistische hervormingen. De traditionele stamhoofden in deze gebieden werden vervangen door communistische bestuurders. Dit ging gepaard met veel propagandaretoriek, waarbij de hoofden werden uitgemaakt voor bijvoorbeeld corrupte volksvijanden. In Centraal-Tibet bevonden zich rond de tienduizend Chinese militairen en die aanwezigheid uitte zich onder de bevolking tot inflatie en voedseltekorten.
Verzetsstrijd van de Khampa’s
De introductie van het communisme ging gepaard met intimidatie en bracht steeds meer verzet teweeg. In de oostelijke Tibetaanse gebieden kwamen Khampa-strijders in steeds grotere aantallen tegen de hervormingen in opstand. De Khampa’s voerden de naam Chushi Gangdruk, wat vier rivieren, zes bergketens betekent.
De communisten streden met propagandaslogans als religie is opium van het volk en religie is bijgeloof; de monniken werden gele rovers genoemd of rode dieven, waarmee op de kleur van hun habijt werd geduid. De bezetters bouwden militaire bases in het zicht en op gehoorafstand van de Tibetaanse kloosters. Verzet beantwoordde het Chinese leger met vergeldingsacties tegen kloosters en dorpen. Zo werd het klooster Thupten Jampaling bij Litang in 1956 na een belegering van een maand door een vliegtuig platgebombardeerd; als eerste van meerdere kloosters die daarna volgden.
Steeds meer Tibetanen sloten zich aan bij de vrijheidsstrijders. Onder hen bevonden zich ook aanhangers van de tiende Pänchen Lama, die traditioneel meer op China georiënteerd waren dan de volgelingen van de Dalai Lama. Er werden in heel Tibet anti-Chinese campagnes gevoerd. In 1957 begonnen de Verenigde Staten met de logistieke en militaire ondersteuning van de rebellen; toen werd de National Volunteer Defense Army (NVDA) gevormd. De Chinese militairen deelden op hun beurt wapens uit aan Chinese civiele functionarissen. In 1958 hadden de verzetsgroepen de controle gekregen over bijna alle afgelegen regio’s en zowel de Chinese autoriteiten als de regering van Tibet raakte de greep op de regio steeds meer kwijt.
Om het verzet van de Khampa’s te breken, werden er steeds meer Chinese troepen ingezet in Amdo en Kham. Ze zetten massale tegenaanvallen in, de Khampa’s sloegen op de vlucht en begin 1959 hadden de meesten de wijk genomen naar de bergen of naar Centraal-Tibet. Voor Lhasa had dit tot gevolg dat de druk op de voedselvoorraden nog toenam.
Oprichting Tibetaanse Autonome Regio
Parallel werd in 1956 het Voorbereidingscomité van de Tibetaanse Autonome Regio (TAR) opgericht. De Dalai Lama ging geen confrontatie aan met de Chinese militairen en werkte net als de Tibetaanse regering mee aan de voorbereidingsactiviteiten. De oprichting van de TAR leidde tot machtsverlies voor de geestelijkheid. In de boeddhistische gemeenschap van Tibet werd dit beleefd als een neergang van de boeddhistische leer. Voor gelovige Tibetanen werden Chinezen hierdoor niet alleen politieke vijanden, maar ook vijanden van het boeddhisme. Volgens Thubten Jigme Norbu, een geacht tulku en de broer van de veertiende Dalai Lama, werd de verzetsstrijders beweging van de Khampa’s daarom in eerste instantie ook het Vrijwilligersleger ter Verdediging van het Boeddhisme genoemd.
De Tibetaanse regering was in die jaren verdeeld, er heerste een sfeer waarin iedereen bang was zijn mening uit te spreken. De Kashag, de ministerraad van de regering van Tibet, en enkele hoge functionarissen bepleitten behoedzaamheid, een politieke keuze waarin veel van de jongere functionarissen zich niet vertegenwoordigd voelden. Later bleek dat de Chinese autoriteiten de Dalai Lama te verstaan hadden gegeven hun beleid te volgen, indien hij niet hetzelfde lot wilde als de lama van Gunthang en Shar Kalden Gyatso; zij waren twee bekende lama’s uit Amdo die gevangen waren gezet, omdat ze herhaaldelijk oppositie hadden gevoerd tegen de Chinese overheid.
Onder meer die verdeeldheid leidde tot een passieve houding die onder meer duidelijk werd, toen in 1958 een belangrijk rebellenleider in het oosten van Tibet, Gönpo Tashi Andrugtsan, Lhasa tevergeefs benaderde voor hulp. De helft van het Tibetaanse kabinet had de voorkeur om samen te werken met de Chinezen. En de regering wilde Tashi ook niet steunen uit angst dat dit zijn weerslag zou hebben in de vorm van zware maatregelen voor Centraal-Tibet.
Terwijl er bij delen van de Tibetaanse bevolking sprake was van een toenemend anti-Chinees sentiment, bleef een groot aantal Tibetaanse functionarissen trouw de vergaderingen van het Voorbereidingscomité van de TAR bijwonen en gretig studies volgen die werden georganiseerd door de Communistische Partij van China. Verschillende ministers waren loyaal aan Peking, een ervan zelfs de opstandelingen tegen door een wapendepot op te laten blazen. Waardoor bij Tibetanen, die een aversie hadden tegen de communistische hervormingen, er in toenemende mate haat ontstond tegen politici die meewerkten aan de hervormingen van Tibet naar maoïstisch model.
Toevluchtsoord Lhasa
Begin 1959 stroomde de hoofdstad Lhasa vol met gefrustreerde burgers en guerrillastrijders uit Kham en Amdo, die zich tot zes jaar lang in een wanhopige strijd tegen het communistische leger hadden verzet. Er was een groot verschil in de beleving van de Khampa’s, die al meerdere jaren te lijden hadden gehad onder de communistische hervormingen, en de Dalai Lama die probeerde een escalatie tot het uiterste te voorkomen.
Op zestien februari 1959 werd Chime Yudong, in Lhasa door de Dai Lama in audiëntie ontvangen. Hij was een tulku van Jyekundo in Kham en had zich een weg door Nangchen gebaand, waarbij zijn escorte van rond duizend Khampa’s vanuit de lucht en uit hinderlagen was beschoten. Meer dan de helft van zijn escorte kwam onderweg naar Lhasa om het leven. Hij vertelde over de grote ontberingen waar Tibetanen in de oostelijke gebieden onder leden. Ook smeekte hij de Dalai Lama om eindelijk troepen te sturen ter ondersteuning van de strijd tegen de communisten.
De Dalai Lama antwoordde dat hij niets voor hen kon doen en dat de Khampa’s het inmiddels met de Chinezen gesloten zeventien puntenakkoord moesten respecteren. Dat akkoord is een verdrag tussen gedelegeerden van de Dalai Lama en de Chinese regering waarin op 23 mei 1951 de Chinese soevereiniteit over Tibet werd vastgelegd. Volgens de Tibetaanse regering in ballingschap hebben de Tibetanen en de Dalai Lama het akkoord nooit geaccepteerd. Toen de Dalai Lama in 1959 aankwam in India, verwierp hij “het 17 puntenakkoord dat de Tibetaanse regering en bevolking was opgedrongen onder de dreiging van de wapens.”
Inmiddels deden begin maart van dat jaar geruchten de ronde dat de Dalai Lama door de Chinezen zou worden ontvoerd, gevoed door het nieuws dat hij was uitgenodigd om naar het Chinese hoofdkwartier te komen. Dat nieuws zorgde voor grote onrust toen het zich door Lhasa verspreidde. Onafhankelijke radiostations en kranten waren er niet; telefoonverkeer was alleen mogelijk tussen enkele grote instituten en kloosters, waaronder ook Norbulingka, het zomerpaleis. Toch werd de communicatie energiek ter hand genomen: Twee jonge functionarissen hadden zich opgeworpen om de gevreesde ontvoering van de Dalai Lama te voorkomen, Barshi per fiets en Yeshi Lhündrup te paard. Beiden namen verschillende delen van de stad voor hun rekening. Het was tien maart toen bijna heel Lhasa op de hoogte was van het geplande bezoek van de Dalai Lama aan het Chinese legerkwartier. Er ontstond een algemeen gedeelde angst dat er een ramp stond te gebeuren. Vanaf tien maart ontstonden er protesten en deze namen met de dag in hevigheid toe. Daarbij kwam dat er inmiddels grote aantallen monniken de stad hadden bereikt, mede om het Grote Gebedsfestival te vieren.
Onrust
Doordat er Khampa’s in Lhasa aanwezig waren, zwol de onrust nog aan. De toegestroomde Tibetanen verhaalden van de Chinese hervormingen en van genadeloze onderdrukking in de oostelijke provincies Kham en Amdo, en steeds meer Lhasanen verloren het vertrouwen in de beloftes die de Chinezen hun hadden gedaan.
In de ochtend van tien maart stroomden drommen mensen naar het Norbulingkapaleis. Ondertussen wezen meerdere functionarissen en hooggeplaatste lama’s de Dalai Lama op de gevaren van het geplande bezoek, maar volgens regeringsfunctionaris Phala zag de Dalai Lama die niet en wilde hij het bezoek toch door laten gaan. Het gonsde in de stad van de geruchten. De Dalai Lama zou de nacht ervoor zijn afgezet of ontvoerd.
De Chinese functionarissen en Tibetaanse politici in het militaire hoofdkwartier waren zich van de ernst van de situatie niet bewust. Minister Ngabo zat die dag een vergadering van het Voorbereidingscomité van de TAR voor, bijgewoond door vrijwel alle leden van de Kashag. Zelf keurde de Dalai Lama de protesten af en hij verlangde van de regeringsfunctionarissen dat ze er een eind aan zouden maken. Zo wilde hij een confrontatie met de Chinese militairen voorkomen; maar hij slaagde er niet in de functionarissen te overreden, en vanaf die dag vormde een lange rij mensen een cordon rond het zomerpaleis.
De rebellen in de stad noemden zich het “Bevrijdingsfront voor Tibet”. De Khampa’s richtten hun woede vooral tegen de ministers van de Dalai Lama, verklaarden zijn kabinet ontbonden en plaatsten vier ministers onder huisarrest. Ngabo wist te ontkomen en vond zijn toevlucht bij de Chinese militairen; minister Samdrup Phodrang overleefde zijn vlucht ternauwernood toen zijn jeep door de betogers ondersteboven werd gekeerd. Minister Pagbala Sönam Gyatso trof een ongelukkiger lot; die ochtend was hij in een traditioneel habijt gekleed, maar toen hij later terugkwam, had hij zich omgekleed. Nu droeg hij een wit masker en een wit shirt, zoals ook Chinezen deden om zich tegen stof te beschermen. De demonstrerende massa ontstak in woede om deze Chinese dracht; de betogers vielen hem aan, doodden hem en sleepten zijn lijk de gehele Barkhorstraat door.
De Kashag had als regeringsorgaan sterk aan kracht ingeboet. Hij kon de Chinese autoriteiten er niet van overtuigen dat hij aan de opstand part noch deel had, terwijl de massa in feite niet langer bereid was naar haar ministers te luisteren. Ook waren er steeds meer regeringsfunctionarissen die de betogers openlijk steunden, in de overtuiging dat alleen zó de macht van de Dalai Lama kon worden hersteld. De protesten richtten zich niet alleen tegen de Chinese militairen, maar ook tegen de adel, die men beschuldigde van verraad aan de Dalai Lama. Bij het paleis raakten de gemoederen verder verhit en liepen de demonstraties uit op een volksopstand waarbij steeds meer mensen betrokken waren. Bijeenkomsten in het zomerpaleis Norbulingka van de Dalai Lama werden verboden, om hem niet in gevaar te brengen.
De toestand in de hoofdstad was explosief geworden. De Dalai Lama was ontsteld door het oproer, dat hij als zelfmoord bestempelde, en hij beschreef de situatie later alsof hij tussen twee vulkanen in stond die op uitbarsten stonden.
Vlucht van de Dalai Lama
Ondertussen had de Dalai Lama het staatsorakel opgeroepen hem te adviseren of hij in Lhasa kon blijven of niet. Het orakel, dat zichzelf bij dergelijke consulten in een staat van trance brengt, gaf een bevestigend antwoord.
Maar de Kashag was tot het inzicht gekomen dat de situatie in Lhasa steeds minder houdbaar werd, zolang de Dalai Lama zich nog in Lhasa bevond. Ze was de mening toegedaan dat ze niet meer in staat was Norbulingka te behouden tegen de menigte. Door de Dalai Lama buiten de stad te brengen hoopten de ministers de nodige druk van de ketel te halen
Op zeventien maart vroeg de Dalai Lama het orakel opnieuw om advies. Ditmaal, bij de derde trancesessie van het orakel, wijzigde het orakel zijn mening en adviseerde hij: “Vertrek vanavond.” Bij het vallen van de nacht verliet de vermomde Dalai Lama in het gezelschap van zijn moeder, jongere broer en zus, leermeesters, adviseurs en enkele ministers de stad.
De dag na het vertrek van de Dalai Lama brak er een grootschalig oproer uit in Lhasa. Het Tibetaanse leger, zo’n vijftienhonderd soldaten, stond vanaf die dag de betogers bij. Het leger probeerde strategische punten in de stad in te nemen. Op negentien maart waren er conflicten met het Volksbevrijdingsleger en op twintig maart vuurde het Chinese leger granaten af op het Norbulingkapaleis, dat hierdoor aan de buitenkant sterk werd beschadigd. Binnen enkele dagen had het Chinese leger de stad heroverd en waren de opstandelingen de stad uitgejaagd.
Huizen van invloedrijke Tibetaanse functionarissen werden een mikpunt van het leger en de bezitters werden meegenomen voor verhoor. In de stad lagen er duizenden lijken verspreid, waarvan een deel na een week nog niet was opgeruimd. Het werkelijke aantal doden is onbekend, maar schattingen variëren van vijftienhonderd tot tienduizend doden.
De revolte duurde uiteindelijk tot en met tweeëntwintig maart. Toen de Dalai Lama op dertig maart de grens met India overtrok, was de strijd in Lhasa gestreden en hing de Chinese rode vlag inmiddels in de top van het Potalapaleis. De vlucht had tot gevolg dat het verzet in Tibet ineenzakte. In de maanden april en mei trokken ongeveer zevenduizend Tibetanen eveneens naar India. Veel van de Khampa-strijders zagen na de vlucht van de spiritueel leider uit Tibet geen reden meer verder te strijden en gaven de strijd op. Het Chinese leger heroverde de gebieden die onder controle waren geweest van de Khampa’s. Aan het eind van april was de moraal van de guerrillastrijders sterk gedaald en werden de Khampa-strijders tegen de Indiase grens aan gedreven.
Nu de traditionele politieke elite het gezag niet meer uitoefende over Tibet, hadden de Chinese autoriteiten de vrijheid de communistische hervormingen toonaangevend door te zetten. Ook reisden veel leidende Tulkus de Dalai Lama achterna, waardoor de belangrijkste verdedigers van het boeddhisme de Tibetaanse gebieden hadden verlaten. Er begon een periode van decennia lang waarin de beoefening van het boeddhisme aanzienlijk terugliep. Maar buiten Tibet voor een verspreiding zorgde van het Tibetaans boeddhisme.
Gerard van der Berg zegt
Tibetanen maakten een gelikte site om de opstandelingen te eren: de m10memorial. Op de site staan o.m. unieke foto’s uit die dagen.