Toen zo’n 2500 jaar geleden de Boeddha onder de bodhi boom ontwaakte was dat het begin van een nieuwe religieuze traditie. In het India van die tijd leidde dit tot vernieuwingen, die nogal rebels waren, want het was tegelijk ook een reactie op het kastestelsel, dat tot grote maatschappelijke ongelijkwaardigheid had geleid, die mensen bovendien afhankelijk had gemaakt van de hoogste priesterkaste van Brahmanen, die het exclusieve recht beheerden van religieuze dienstverlening. Brahmanen waren mediator tussen het ‘goddelijke’ en de mens.
Ruim veertig jaar trok de Boeddha rond om mondeling onderricht te geven. Na het overlijden en overgaan van de Boeddha, parinirvana, werden de leerstellingen in een gezamenlijke vergadering op palmbladeren opgetekend, wat bekend is geworden als Pali Canon, die uit drie delen bestaat: 1. De vinaya, leefregels voor monniken; 2. De soetra’s; 3. de Abhidharma, de filosofische commentaren. Volgelingen waren vooral monniken en monialen; bikhu’s en bikkhuni’s. Het feit dat er rond het jaar nul zo’n achtentwintig verschillende scholen bestonden, doet vermoeden dat dit gepaard is gegaan met heftige onderlinge filosofische debatten die vele schisma’s tot gevolg hadden. De Theravada traditie is de oudst overgebleven traditie tot in onze tijd met de Sattipatthana soetra als een van de belangrijke leerstellingen en het ideaal van zelfloosheid, de arhat, uitgedoofd: egoloos, onthecht en losgekomen van begeerten (klesha).
Rond het begin van de jaartelling werden de contouren zichtbaar van de mahayana traditie, het was een enorme verschuiving. De Tibetanen noemen dit ook wel de tweede draai aan het wiel van de leer van de Boeddha. De nieuwe traditie stond open voor lekenbeoefenaars. Kenmerkend is de verschuiving van het arhatschap van het vroege boeddhisme naar het ideaalbeeld van de bodhisattva met de nadruk op prajna en compassie. Belangrijke filosofen zoals Asanga en Nagarjuna, met name de laatste is hierom bekend geworden, werkten het begrip leegte, sunyatta uit. Niet alleen het ego is leeg, ook alle verschijnselen zijn leeg, zonder eigen bestaan. De nieuwe traditie wordt gekenmerkt door het geloof en vertrouwen in de eenheid en onderlinge verbondenheid van één levende en scheppende universele geest: Thatagatagharba[1]. De gehele universele werkelijkheid, de dharmadhatu, is één grote boeddhabaarmoeder. In zijn lezing onlangs voor 30NOW maakt André van der Braak er een werkwoord van: “de gehele werkelijkheid zit te boeddhanaturen en als wij mediteren, dan boeddhanaturen we mee”, om het licht van verlichting in de wereld te onderhouden; bij te dragen aan voltooiing… Door dagelijks de gelofte van de bodhisattva ‘alle levende wezens te willen bevrijden’, te reciteren, houden we bodhicitta, de innerlijke drang om hiernaar te willen handelen, in ons levend. Zen is gebaseerd op dit geloof én het vertrouwen in de werking van prajna en compassie in ons en in het gehele universum: zen is kortom gebaseerd op eigen- én andere kracht.
Rond het jaar 520 ontstaat een nieuwe loot aan de Mahayana stam. Bodhidharma was door zijn leraar, Prajanatara, een vrouw, naar China gestuurd om daar zijn missionaire werk te gaan doen. De komst van Bodhidharma naar China markeert het begin van de zentraditie van ‘alleen maar zitten’ en ‘schouwen in de eigen natuur’ die niet alleen een individuele act, maar tegelijk een verbinding is met de alomvattende dharmadathu, het grote boeddhaveld. De essentie van het onderricht verandert, het is zonder woorden en van hart tot hart: ‘Het wezen van de grote wijze uit India werd van hart tot hart overgedragen van Oost naar West’, lezen we tweehonderd jaar later in de soetra van Identiteit van Veelheid en Eenheid.[2] In China komt zen tot bloei, mede omdat het politieke klimaat gunstig is. Vele legenden zijn in omloop. De bekendste is een koan in de Pi Yu Li en gaat over de ontmoeting van Bodhidharma met keizer Wu van Liang (502- 549) die de Tao inruilde voor het boeddhisme. Keizer Wu is voor de verspreiding van het boeddhisme in China, wat Keizer Constantijn voor het Christendom in Europa is geweest (Hoover, 1980, 20).
Keizer Wu had van de wijze monnik gehoord en hem uitgenodigd in zijn paleis. Keizer Wu was een hartstochtelijk aanhanger van het boeddhisme, leidde bijeenkomsten, had als lekenbroeder meegewerkt in de tempels, schreef commentaren op soetra’s en had deze ook nog gebundeld uitgegeven. De keizer vroeg wat zijn verdiensten waren voor zijn goede werken en de bouw van alle kloosters en tempels onder zijn bewind. Bodhidharma gaf hem onverholen ten antwoord: “Geen verdiensten”. Enigszins uit het veld geslagen, vroeg de keizer: “Wat is het belangrijkste principe van het Boeddhisme?” “Vast emptiness”, antwoordde Bodhidharma en hij voegde eraan toe: “without holiness”.
De koan over de ontmoeting met keizer Wu geeft volgens Ton Lathouwers, de essentie van de mahayana traditie weer. Het gaat om ‘inzicht’ in de geest als weg naar ontwaken. Het idee dat goede daden alleen tot verlossing zouden leiden is een dwaling van onze geest. Leegte, ‘vast emptiness’ is de essentie van alle bestaan. “We zijn overgeleverd aan een groot niet-weten”.
In de Blue Cliff Record (Pi Yu Li) koan vraagt de keizer nog aan Bodhidharma wie hij is: “Ik weet het niet” geeft Bodhidharma ten antwoord, waarna hij het paleis uitwandelde, de keizer in grote verwarring achterlatend. Hij stak de rivier de Yangtse over op een rietstengel en vertrok naar Shaolin, waar hij vervolgens negen jaar voor een muur ging mediteren met het doel: ‘de rationele mind het zwijgen op te leggen’. Bodhidharma zelf noemde dit ‘pikuan’ of muurstaren (Hoover, id. 25). Er zijn zen tradities die nog steeds mediteren met het gezicht naar de muur. Zen meditatie was een diepgaande vernieuwing, want voorheen was de focus van dhyana meesters gericht op de ontwikkeling van magische krachten om verlichting te bereiken (D.T. Suzuki in Hoover, id. 26).
Er zijn veel legendarische verhalen over Bodhidharma. In China wordt hij de ‘blauwe barbaar’ genoemd, vanwege zijn woeste uiterlijk en blauwe ogen. Hij wordt altijd afgebeeld met grote ogen. Het verhaal gaat dat hij zo woedend was over zijn slaperigheid tijdens pikuan, dat hij, om wakker te blijven, zijn oogleden afsneed. Op de plek waar de oogleden op de grond vielen, kwamen welriekende theestruiken tot bloei: de geboorte van de zendrank bij uitstek.
De plaats die Bodhidharma in de geschiedenis van zen inneemt is onbetwist. In de begintijd, de eerste tweehonderd jaar van ch’an werd de zenschool ook wel ‘Lankavataraschool’ genoemd omdat deze soetra het centrale leerstuk was binnen de zen traditie. Deze soetra werd opgevolgd door de Diamant soetra, die vooral bekend is geworden door de plotselinge verlichtingservaring van de latere 6de patriarch Hui-neng bij het horen reciteren van de soetra. De Diamantsoetra had globaal dezelfde strekking als de Lankavatara, maar was systematischer geschreven, wordt beweerd. Beide soetra’s gaan over de eenheid van de geest en de nadruk op prajna, de intuïtieve wijsheid van de hartgeest. Er is geen verschil tussen de boeddha en mij. In potentie dragen we allemaal de boeddhanatuur in ons: “er is het ongeborene en onvergankelijke”, zei de Boeddha bij zijn ontwaken.
Het belangrijkste onderricht van Bodhidharma was: ‘alleen maar zitten en…schouwen in de eigen natuur’. “Kijk in je eigen geest om de waarheid te ontdekken en niet in een boek” is een zinsnede die aan Bodhidharma wordt toegeschreven (Porter, 2010, 158). Dat geeft de cesuur aan met het vroege Chinese boeddhisme, waar prajna los werd gezien van dhyana en vooral geassocieerd werd met bestudering van de soetra’s. Met de beoefening van de zen praktijk, valt het onderscheid tussen prajna = wijsheid en dhyana = meditatie weg. Het inzicht ontstaat, dat het één niet zonder het ander kan. Prajna alleen leidt tot het bouwen van luchtkastelen en dhyana los van prajna leidt tot een dorre beoefening. De beoefening van zen omvat dus de manifestatie van prajna en dhyana tegelijkertijd en zonder onderscheid.
De verwevenheid van dhyana en prajna komen tot uitdrukking in de vier kernwaarden van zen die toegeschreven zijn aan Bodhidharma:
overdracht van hart tot hart (i shin dai shin)
buiten taal en geschriften om
wijst rechtstreeks naar de hartgeest
er is niets te bereiken: onze ware natuur is boeddhanatuur!
Het betekent niet dat we geen teksten zouden moeten bestuderen, maar het geeft aan dat we nog zo fanatiek teksten kunnen bestuderen, soetra’s of teksten uit ons hoofd kunnen leren, of opzeggen, als we de betekenis ervan niet doorleven en er niet naar handelen, dan is die kennis van geen enkele waarde. Dan valt ze op een kale bodem en zal het zaadje in onze geest niet tot ontkiemen komen.
De lotgevallen van Hui-ko, de latere 2de patriarch, laat de leegte van de geest op een mooie manier zien. Hui-Ko had jarenlang voor de grot van Bodhidharma gedrenteld in weer en wind om als leerling te worden aangenomen. Ten einde raad, hakte hij zijn arm af om de aandacht van Bodhidharma te trekken. Hui-Ko smeekte hem zijn leerling te mogen worden met de woorden: “ik vind geen vrede in mijn geest. Ik smeek u, breng vrede in mijn geest”. Bodhidharma antwoordde: “Breng mij uw geest en ik zal hem vrede brengen”. Hui-ko zweeg lange tijd en gaf tenslotte als antwoord dat hij zijn geest niet kon vinden. “Welnu”, zei Bodhidharma, “dan heb ik je geest vrede gebracht”. We kunnen onze geest niet waarnemen, net zomin als het oog zichzelf kan zien. Hooguit kunnen we het bestaan van de geest intuïtief waarnemen. We kunnen de dingen die in onze geest ronddwalen wel aan introspectie onderwerpen, maar de geest zelf is zuivere geest, of het grote boeddhaveld, dat geldt ook voor onze hartgeest en boeddhanatuur, ze is zonder begin en zonder eind, oneindig groot.
Verlichting of ontwaken is niet buiten ons, die potentie is vanaf onze geboorte binnen ons aanwezig. Zoals Lin Chi 866 tegen zijn monniken uitroept: “Jullie kaalkoppen jullie zoeken het maar buiten jezelf (in de soetra’s, leraren) en lopen maar rond te draven in de hoop iets te vinden, maar het is er al. Alles is er, niets ontbreekt!” Een aansporing uit een ander vaatje is: ‘Stop chasing, then it comes to you’. Het enige wat we moeten doen om onze ware natuur bloot te leggen, is de sluiers van onwetendheid en verwarring, i.c. concepten, interpretaties, overtuigingen, opvattingen etc. etc. er vanaf te smijten en los te laten, of rustiger gezegd, deze te leren doorzien en vervolgens te laten smelten buiten alle teksten om, van hart tot hart.
[2] Soetra van Identiteit van Veelheid en Eenheid. Shih-t’ou His Ch’ien (700–790) (Jap. Sekito Kisen)
Thomas Hoover: The Zen Experience, 1980
Ton Lathouwers: Meer dan een mens kan doen, 2002
Bill Porter: Zenbagage, 2010
Han de Wit: Het open veld van de ervaring, 2008
Henk van Kalken zegt
Beste gastauteur,
Bij de eerste zin heb ik persoonlijk grote twijfels. De grote ontdekkingen van Boeddha waren niet het begin van een nieuwe religieuze traditie. Dit heeft Boeddha volgens mij nooit gewild, dit ontstaan van een nieuw ‘isme.’Hij was zelf geen ‘ist.’ Zijn inzichten die hij deelde waren gericht op een innerlijk ontwaken van personen, en niet op het vestigen van een nieuwe religie, school of traditie.
Dat hebben de mensen later zelf gedaan.