De filosoof Maurice Merleau-Ponty (1908-1961) merkte eens op dat we allemaal gewend zijn om scheel te kijken, we zien dubbel! We kijken als het ware met één oog naar een ding zoals het aan ons verschijnt, maar met het andere oog zien we het ding zoals we denken dat het is. Beide zijn niet hetzelfde. Bij alles wat we zien, is er altijd meer dan we ons kunnen voorstellen, er is altijd iets nieuws aan, iets verrassends. Als dat niet zo zou zijn, zouden we het niet als echt ervaren. Stel je voor dat je ‘s morgens opstaat en je weet van tevoren al precies wat je gaat ervaren en denken, je zou het gevoel hebben in een film te zitten.
Gezichtsbedrog is echt
Bij het zien hoort, zoals bij elke ervaring, dat we herkennen wat we zien. Elke keer wanneer we iets waarnemen hebben we stilzwijgend twee overtuigingen: het is echt en het is dit of dat. Dat het echt is betekent dat het uit zichzelf is wat het is en dat dit niet zomaar kan veranderen. Dat het dit of dat is betekent dat het is zoals het zich aan ons vertoont.
Het verschil tussen beide aspecten van het zien (en van elke ander soort waarneming) komt duidelijk naar voren bij een optische illusie. We zien in eerste instantie hiernaast een kubus. We weten wat een kubus is, we hebben er een voorstelling van en zo nodig kunnen we die zelfs uittekenen. Als we echter beter kijken, zien we dat het geen kubus is, maar iets dat eigenlijk niet kan bestaan. De tekening dwingt ons om scheel te kijken, om twee dingen tegelijk te zien: een kubus en iets anders. Als dat niet zo zou zijn, zouden we geen optische illusie zien, maar een kubus of een onmogelijk ding. Beide betekenissen van de tekening zijn echter onlosmakelijk met elkaar verbonden, je kunt het ene niet zien zonder het andere en je kunt ze ook niet als een geheel zien.
Zo’n dubbel beeld komt ongemerkt voor bij de meeste alledaagse ervaringen. Een duidelijk voorbeeld van hoe we scheel kijken hoe we met ziekte omgaan. Als we verkouden zijn, voelen we ons rillerig, we snotteren, moeten hoesten, enzovoorts: dat is de ervaring van verkoudheid. Zouden we naar de dokter gaan, dan zou zij deze ervaringen opvatten als symptomen van een ziekte. Deze verandering van perspectief is nodig om te kunnen vaststellen en hoe de ziekte verloopt en welke medicijnen eventueel zouden kunnen helpen. De symptomen zijn niet hetzelfde als onze ervaringen, want de dokter is gezond en zij ervaart niet wat wij ervaren. Dat is juist niet de bedoeling. De dokter kent alleen de symptomen van wat er aan de hand is. Onze persoonlijke ervaringen zijn van een andere orde dan de symptomen, ze worden in alleen verband gebracht met bestaande feiten, die geen ervaringen zijn maar objectieve gegevens. Feiten worden niet ervaren, ze zijn bekend of worden erkend of gekend. Wij hebben dus weer te maken met twee perspectieven: het persoonlijke perspectief van de ervaring en het perspectief van de objectieve kennis. Beide zijn perspectieven van een en hetzelfde ding: onze verkoudheid.
Het verband van de wetenschap
Het verband tussen een verschijnsel en de objectieve kennis kan op meerdere manieren worden gelegd. Als de dokter een homeopaat is, dan zoekt hij in een boek met symptomen de bijbehorende medicijnen op (om het maar even onbehoorlijk te simplificeren). Er is dan een directe relatie tussen de symptomen en in de loop der tijden opgedane kennis. Uit de ervaring is gebleken dat kamille bijvoorbeeld helpt bij verkoudheid en dat dit dus een geschikt medicijn is. Die conclusie staat in het boek en kan worden opgezocht. Er is weinig aandacht voor een theorie over wat de ziekte nu eigenlijk is en wat hij met andere ziekten te maken heeft.
Als de dokter een allopathische arts is, dan is die theorie juist wel belangrijk. De dokter interpreteert de symptomen via een oorzakelijk wetenschappelijk model dat voornamelijk elementen bevat die nog nooit iemand heeft gezien. Virussen zijn wezens die we niet kunnen zien, maar wel zouden zien als onze ogen microscopen zouden zijn. Wetenschap gaat in wezen over dingen die we niet ervaren, maar verondersteld worden te kunnen ervaren via een uitbreiding van onze vermogens, dat wil zeggen onze zintuigen, ons geheugen, onze rekenkracht, enzovoort. Dat is de betekenis van de veronderstelling dat de wetenschap zich op feiten baseert. De filosoof Immanuel Kant (1724 – 1804) schreef dat begrippen zonder ervaring leeg zijn en ervaringen zonder begrippen blind. Wetenschap is een stelsel van begrippen en is dus eigenlijk lege kennis, maar er is een hele industrie ontstaan, van laboratoria, waarnemingsinstrumenten enzovoort om er toch nog indirect zoveel mogelijk inhoud aan te geven. Wetenschap gaat dus over mogelijke werelden, maar vermengt haar conclusies en gegevens die door instrumenten worden geproduceerd met de wereld die we ervaren. Daarom gaan we er vanuit dat virussen echt bestaan, vooral als de wetenschappelijke dokter ons blijkt te kunnen genezen. Dit is natuurlijk geen toeval want de wetenschap is ingericht op het kunnen manipuleren van standen van zaken in de wereld. Zij produceert daardoor alleen theorieën die effectief ingrijpen mogelijk maken.
Leegte
Het besef van het scheel kijken is belangrijk voor het begrijpen van de ervaring van leegte. Nāgārjuna schreef bijvoorbeeld in Mūlamadhymakārikāh hoofdstuk 2 vers 4 en 5:
- Als er een gaan was van het gaande, zou daaruit volgen dat er een gaande is buiten de gang, maar het is de gaande die gaat.
Uitleg: Als je van iets dat gaat zegt dat het gaat, dan heb je een ding, het gaande, dat de activiteit uitoefent van gaan. Maar dat is wel een gek ding, wat het bestaat niet zonder zijn activiteit. Je spreekt niet van een gaande dat stil staat.
- Als er een gaan zou zijn van het gaande zou dat betekenen dat er twee keer een gaan is: naast het gaan waardoor het gaande een gaande is, is er ook dat welke het gaande gaat.
We zien dus als het ware met één oog het object dat beweegt en spreken van “iets” dat gaat. Dit is het objectieve oog. Daarnaast zien we iets bewegen, hetgeen een subjectieve gewaarwording is. Beweging is een uitdrukking van tijd en tijd is het verschil tussen herinnering en verwachting. Volgens Nāgārjuna toont dit aan dat onze ervaringen illusies zijn, omdat er naast de beweging geen ding is dat los daarvan beweegt. Er is bovendien geen beweging mogelijk zonder dat er iets beweegt. Dit betekent dat het onderscheid tussen uitwendig en inwendig, tussen objectief en subjectief hooguit voorlopig en schijnbaar is. Dit inzicht is geen feit maar ook geen persoonlijke intuïtie of gevoel. Het ontstaat pas als beide tegenpolen uit het zicht zijn verdwenen. Het besef van de onmogelijke combinatie van beide is de ervaring van leegte. Leegte is geen zwart gat of iets dergelijks, het is het loslatende besef van het ‘scheel kijken’, het besef dat wat we denken dat er is, er in feite niet is.
Hoofd en hart
In mijn artikel getiteld “De man zonder hoofd”, over Douglas Harding en gepubliceerd in oktober vorig jaar in dit blad, staat te lezen hoe Douglas Harding zijn ervaring verwoordde.
“Het kostte me geen moment om te beseffen dat dit niets, dit gat waar een hoofd zou moeten zijn, geen gewone leegte was, niet een totaal niets. Integendeel, het zat nogal vol. Het was een uitgestrekte leegte die uitgestrekt vol zat, een niets dat ruimte bood aan alles, ruimte voor het gras, voor de bomen, voor de beschaduwde verre heuvels en naar boven toe voor de besneeuwde bergtoppen in de verte, die als een rij van hoekige wolken door de blauwe lucht bewogen. Ik was een hoofd kwijt maar had een wereld gewonnen.” (vertaling E.H.)
Hier beschrijft Harding hoe het is om een moment niet scheel te kijken. Hij kijkt als het ware met één oog en wat hij ziet is zijn pure eigen ervaring, ongefilterd door enige objectieve gedachte. Normaal gesproken weten we dat we een hoofd hebben, waar zou je anders je zonnebril op moeten zetten, hoe kun je anders je tanden poetsen? Volgens objectieve normen is het absurd om te denken dat je geen hoofd hebt, maar in je eigen ervaring ontkom je niet aan het besef dat je je hoofd als zodanig nooit ziet of ervaart, het bestaat alleen in de objectieve buitenwereld.
De Hartsoetra zegt: “Op een keer beoefende de edele bodhisattva Avalokiteśvara de diepzinnige verzonkenheid van het toppunt van wijsheid (prajñāpāramitā) en zag dat de vijf componenten echt leeg van substantie zijn. Hier, Śāriputra, is vorm leegte, leegte juist is vorm, vorm bestaat niet zonder leegte, leegte niet zonder vorm. Wat vorm is, is leegte. Wat leegte is, is vorm. Dit geldt net zo voor gevoel, kennen, disposities en bewustzijn.”
Dit wil zeggen dat het onderscheid tussen vorm (rūpaṃ) en leegte (śūnyatā) tijdens de meditatie op de hoogste wijsheid weg valt. Vorm betekent hier het uiterlijk, dat waar we ons bewust van kunnen zijn. Het staat tegenover het innerlijk (nāma), dus gevoel, kennen, disposities en bewustzijn. Samen vormen ze het totaal van alle verschijningen of fenomenen, onze wereld (nāmarūpaṃ). Tijdens de meditatie op de hoogste wijsheid is dit dus niet iets anders dan leegte. Buiten de meditatie is het echter wel iets anders, we ervaren immers een duidelijk verschil tussen de aanwezigheid van een ding en de afwezigheid ervan. Tijdens de meditatie zijn er geen dingen, alleen maar verschijningen, fenomenen, en wat dan blijkt is dat een fenomeen “niets dan fenomeen” is (om met de woorden van de filosoof Marc Richir (1943-2015) te spreken). Zoals Nāgārjuna al aangaf is er dan geen onderscheid tussen wat verschijnt en het verschijnen, verschijnen en verdwijnen is hetzelfde en er is niets dat verschijnt. We kijken dan niet meer scheel.
Er is wel een verschil met de hoofdloze ervaring: bij Nāgārjuna en in de Hartsoetra wordt niet met één oog gekeken, de aandacht verschuift van de zichtbare dingen naar de ervaring van het kijken. Toch is er met de hoofdloze ervaring een belangrijke stap naar de leegte gezet, want wie geen hoofd heeft, kijkt niet meer scheel.
- Merleau-Ponty: Résumés de cours-Collège de France, 1952-1960 – Gallimard 1968, blz. 127
Piet Nusteleijn zegt
Dit is zo’n artikel, ingewikkeld, je snapt het niet. Straks nog een keer proberen. Fascinerende tekening. Hoe zit het nou in elkaar. Ineens snap je het.