Negende deel van een reeks toespraken over de verzen uit de Gandhavyuha zoals we ze in de Mahakaruna Chan traditie zingen.
Diep geworteld in de meditatie, zijn zij tegelijk totaal betrokken bij het helpen van alle wezens, rakend aan de grond der dingen
‘Diep geworteld in de meditatie.’ Meditatie is een lijfelijk gebeuren. Veel mensen zien het als heel spiritueel, iets geestelijks. Maar als je zit met open aandacht dan besef je hoe lichamelijk je daar zit. Het Westen heeft een eeuwenlange traditie van veronachtzamen van het lichaam. In mindfulness training wordt daarom altijd met een oefening als de bodyscan begonnen. Het is voor velen een herontdekken van het lichaam. Zitten in zenmeditatie is niet minder lichamelijk. ‘Diep geworteld’, het is een beeld waar de lijfelijkheid van af spat.
We hebben het al eerder gehad over eenheid en veelheid, over het ultieme en het conventionele perspectief. Er zijn veel metaforen en benamingen voor dit begrippenpaar, de ene al meer misleidend dan de andere: relatief en absoluut, duaal en non-duaal, samsara en nirvana, verticaal en horizontaal. functie en essentie, vorm en grond, doen en zijn …
Als iets het Huayen (Avatamsaka) boeddhisme tekent, is het een diep besef van het volledig samenvallen van beide. De veelheid is de eenheid. Ultieme en relatieve werkelijkheid, zijn een en dezelfde werkelijkheid. Het is een thema dat heel de tekst doordringt en doordesemt. Je proeft het in iedere zin. Hier is de plaats waar, geworteld in meditatie, verticaal en horizontaal elkaar kruisen, waar de wereld tegelijk als veelheid en als eenheid wordt ervaren. Hier ben je tegelijk totaal betrokken bij het helpen van alle wezens, rakend aan de grond der dingen.
Het is heel abstract als je het leest, en heel concreet als je het doet. Laat ons tegen beter weten in toch proberen om er woorden aan te geven.
De relatieve werkelijkheid is niet zo moeilijk uit te leggen. Het is onze dagelijks werkelijkheid waarin we leven, waarin we verlangens en afkeren hebben, waarin we dingen doen, waarin we soms lukken en soms mislukken.
De grond der dingen is een van de vele metaforen voor de absolute werkelijkheid. Het moet wel iets heel bijzonders zijn. ‘Raken aan de grond der dingen’ is vast enkel weggelegd voor mensen die heel intensief oefenen, die lange retraites volgen, die zich aan moeilijke en strenge praktijken onderwerpen. Misschien moet je er alles voor opgeven, je werk en je familie achterlaten. Misschien moet je eerst honderden koans oplossen, je onderwerpen aan een verlichte meester.
De koanliteratuur zit vol spannende verhalen waarin mensen plots tot inzicht komen. Er worden katten doormidden gesneden, stokslagen toegediend en vingers afgehakt. In zen wordt vaak het beeld gebruikt van in ultieme wanhoop loslaten en van de klip naar beneden springen, met open handen, blind vertrouwend in het onuitsprekelijke, om in dat loslaten te ontdekken dat je gedragen wordt, dat je er niet uit kunt vallen.
Maar stel je, voortbordurend op die laatste metafoor, iemand voor die in het dal woont, aan de voet van de klip in kwestie, en daar is er weer eentje die zo nodig moet springen, in plaats van gewoon de weg te gebruiken. En tot overmaat van ramp: weer eentje die gaat denken dat hij iets heel bijzonders gedaan heeft.
Voor sommige mensen gebeurt het inderdaad op die manier, dat iets met een klap doordringt. Ik ben zelf ook ooit met een flinke klap in zen terecht gekomen. Maar er is geen enkele reden waarom het zo zou moeten. De klap waarmee je de grond raakt zegt alleen maar iets over van hoever je komt en niet hoe ver je staat. Degene die totaal vervreemd van zichzelf van de klip naar beneden springt, komt uit op hetzelfde niveau als degene die daar altijd al geleefd heeft en niet begrijpt waar die ander zich zo druk over maakt. De intensiteit van de ervaring zegt niets over de diepte van het inzicht, enkel over de kramp waarin je daarvoor leefde.
Raken aan de grond der dingen is een ongelooflijk simpele beweging. Even simpel als letterlijk de grond aanraken. Misschien zitten we daarom op de grond bij het mediteren. Een vaak voorkomende afbeelding van de Boeddha is de Boeddha die de grond aanraakt. Verder moet je niet zoeken, zo simpel is het.
Hier komen we zitten met een mateloos mededogen en we leggen alles af. We leggen ons weten af, onze zekerheden, onze vragen, onze identiteit. We worden naakt en open. We raken de grond der dingen.
Het lijkt een paradox want het vraagt openheid om openheid te vinden. Het vraagt mededogen om mededogen te vinden. Het vraagt liefde om liefde te vinden. Het vraagt vreugde om vreugde te vinden. Het vraagt onbevangenheid om onbevangenheid te vinden. Het vraagt verbondenheid om verbondenheid te vinden. Het vraagt wijsheid om wijsheid te vinden.
Daarom wordt het een poortloze poort genoemd. Maar het is niet paradoxaler dan de vaststelling dat je zuurstof nodig hebt om de zuurstof te kunnen inademen. De realiteit is dat je geboren bent in een atmosfeer waarin zuurstof in overvloed aanwezig is. De realiteit is dat mededogen, verbondenheid, openheid, net als zuurstof, natuurlijkerwijze in overvloed aanwezig is. Dat is wat bedoeld wordt met boeddhanatuur. Het is er al. Dat is de ‘grond der dingen’.
Het is omdat er mededogen in overvloed is dat we mededogen ontdekken. Het is omdat we verbonden zijn dat we verbinding ervaren. Het is omdat ons hart en onze geest van nature open zijn dat we openheid realiseren. Het is beangstigend, maar het is omdat we van nature de moed hebben dat we het aandurven. Het lijkt hard, maar het is omdat mededogen onze natuur is, dat het een act van liefde is. Het lijkt onmogelijk maar het is omdat we van nature open zijn dat het volkomen vanzelfsprekend is. Boeddhanatuur is geen mysterieuze entiteit maar het verwijst naar een set van eigenschappen die we van nature hebben.
In die openheid, waarin we niets zijn, raken we aan de grond der dingen. Het is die openheid die ons verbindt met alle wezens. Het is die openheid die ons geen andere keuze laat dan betrokken te zijn bij het helpen van alle wezens.
Laten we alle uitleg even varen. Uiteraard, een filosoof zal het filosofisch uitleggen, een psycholoog psychologisch en een poëet poëtisch. Niets daarvan is belangrijk.
Hier is de plaats. Als je het gevoel hebt dat dit de plaats is waar je moet zijn, dat hier komen zitten is waar je naar verlangt. Als je het gevoel hebt dat dit je praktijk is, met milde open aandacht, met mededogen te kijken naar wat zich ook aandient, dan heb je begrepen wat er te begrijpen valt. Het enige wat rest is het doen.
Als je het niet goed kunt uitleggen waarom je het doet, misschien des te beter, woorden grijpen er toch maar naast. Als je het niet weet te plaatsen in je leven, des te beter, stel dat je het wist dan zat je weer hopeloos vast.
‘Is er nog iets anders?’, vroeg de monnik Ming aan Huineng. ‘Er is niets anders, er is geen geheim.’