Gepensioneerd rechter Theo Matthijssen is van mening dat het belangrijk is dat patiënten hun euthanasieverklaring met enige regelmaat ‘bespreken en actualiseren’. Hij wijst er echter op dat oude wilsverklaringen zeker niet nutteloos zijn. Artsen mogen ook een oude verklaring tot richtsnoer nemen als er geen concrete reden is om aan te nemen dat de opvattingen van de patiënt over euthanasie na het opstellen van de verklaring zijn veranderd.
Matthijssen is er geen voorstander van om in de Euthanasiewet regels op te nemen die de duur van de geldigheid van de schriftelijke wilsverklaring aan een termijn binden. Minister Korthals heeft daarvan destijds, na een uitvoerige discussie in de Tweede Kamer, op goede gronden afgezien.
De jurist is er wel een groot voorstander van dat de artsenfederatie KNMG haar advies om niet of nauwelijks aan wilsonbekwame patiënten op basis van een schriftelijke wilsverklaring euthanasie te verlenen, eindelijk nuanceert en richtlijnen opstelt ten behoeve van leden die daartoe in beginsel wel bereid zijn, zodat dezen niet langer hoeven te pionieren met alle risico’s van dien. Die richtlijnen zouden ook adviezen kunnen bevatten over het stimuleren van patiënten om hun wilsverklaringen op gezette tijden met hun arts te bespreken en te actualiseren en over de manier waarop artsen, zouden kunnen omgaan met oude wilsverklaringen.
Matthijssen: ‘Het is belangrijk om de euthanasieverklaring met enige regelmaat met de huisarts te bespreken en de verklaring bij die gelegenheid van een verse datum en handtekening te voorzien. Dat vergroot de kans dat de huisarts, als de nood aan de man komt, bereid zal zijn de euthanasie daadwerkelijk te verlenen. Juist ook in gevallen van dementie, is het van belang dat de arts, zolang de patiënt wilsbekwaam is, op de hoogte blijft van eventuele ontwikkelingen in diens denken en in diens persoonlijke omstandigheden, temeer van belang omdat algemeen aanvaard is dat de arts bij zijn besluitvorming over het verlenen van een euthanasie zijn kennis over de persoonlijkheid en voorgeschiedenis van de patiënt laat meewegen. Arts en patiënt hebben hier ieder een eigen verantwoordelijkheid.
De wet verlangt het ‘bespreken en actualiseren’ van de schriftelijke wilsverklaring weliswaar niet, maar het praktische belang ervan is groot, vooral om de arts te laten toegroeien naar de euthanasiebeslissing en om te voorkomen dat de arts in de cruciale fase van het euthanasieproces afhaakt.’
Misverstand
Het is volgens Matthijssen een tamelijk wijdverbreid misverstand dat de schriftelijke euthanasieverklaring haar rechtsgeldigheid zou kunnen verliezen door tijdsverloop of doordat zij niet met de arts zou zijn besproken of, na verloop van tijd, geactualiseerd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt evenwel dat de wetgever bewust ervan heeft afgezien wat dat betreft voorwaarden te verbinden aan de rechtsgeldigheid van de schriftelijke euthanasieverklaring. Dat betekent dat voor de schriftelijke euthanasieverklaring hetzelfde geldt als voor andere wilsverklaringen: zij kunnen hun rechtsgeldigheid in beginsel alleen verliezen door rechtshandelingen van de, nog wilsbekwame, opsteller van de verklaring zelf.
Wel heeft de regering tijdens de parlementaire behandeling van wetsontwerp 26 691 (de Euthanasiewet) in 2000/2001 uitdrukkelijk ervoor gewaarschuwd dat het risico bestaat dat de animo onder artsen om euthanasie te verlenen op basis van een schriftelijke euthanasieverklaring minder zal zijn naar mate de verklaring ouder is dan wel niet of minder frequent is besproken. Dat risico vindt Matthijssen inderdaad reëel. Vandaar het praktische belang van het regelmatig ‘bespreken en actualiseren’ van de schriftelijke wilsverklaring. De sanctie op het niet regelmatig ‘bespreken en actualiseren’ van de schriftelijke euthanasieverklaring is derhalve niet van formele maar van praktische aard.
Nog steeds waardevol
Een arts die besluit, op basis van zijn medisch-professionele beoordeling van de situatie van de patiënt, toch op basis van een oude en/of niet of weinig besproken wilsverklaring euthanasie te verlenen is volgens de jurist daartoe zonder meer gerechtigd. Het oordeel van de arts in het geval 2017-103 dat er geen reden was om aan te nemen dat de patiënt de schriftelijke euthanasieverklaring in de periode waarin hij nog wilsbekwaam was had willen herroepen of wijzigen en dat er evenmin contra-indicaties tegen het uitvoeren van de euthanasie waren, kan door de RTE en de rechter alleen marginaal worden getoetst.
De achtergrond hiervan is dat de arts die de patiënt als laatste heeft meegemaakt het beste in staat is het verloop van diens opvattingen over euthanasie alsmede diens lijden en diens opvattingen over wat hij nog draaglijk acht te beoordelen en dat, nadat de patiënt is overleden, een volle toetsing van de beoordeling door de arts nu eenmaal niet meer mogelijk is. In de praktijk betekent dit dat de RTE en de rechter zich, bij de beoordeling van de beslissing van de arts, terughoudend behoren op te stellen en dat het oordeel van de arts die de euthanasie heeft verleend in beginsel moet worden gerespecteerd.
Uiteraard kan een patiënt die wilsbekwaam is, al is het partieel en/of tijdelijk, zijn eerdere wilsverklaring te allen tijde herroepen en/of aangeven (toch) geen euthanasie te wensen.
Contra-indicaties
Als de arts niet meer met de patiënt kan communiceren is de schriftelijke wilsverklaring leidend. De wet verlangt geen bevestiging van de doodswens door de patiënt, in woord of gebaar, maar men dient er wel rekening mee te houden dat de euthanasie niet doorgaat als de (wilsonbekwame) patiënt zelf op het beslissende moment duidelijke tekenen geeft geen levensbeëindiging (meer) te ‘willen’.
Matthijssen tekent hierbij aan dat een afwerende reactie door een wilsonbekwame patiënt op een poging tot communicatie over een euthanasieverzoek niet betekent dat de schriftelijke euthanasieverklaring wordt herroepen. Een afwerende reactie kan reden zijn voor uitstel van de euthanasie, maar is geen reden voor definitief afstel. Het is mogelijk dat de patiënt in een latere fase van zijn ziekte geen tekenen meer geeft die aan het verlenen van euthanasie, overeenkomstig zijn schriftelijke wilsverklaring, in de weg staan. In dat geval kan alsnog euthanasie worden verleend.
Hoe kan de patiënt zijn wilsverklaring actualiseren?
Het ‘actualiseren’ van de schriftelijke wilsverklaring kan op verschillende manieren plaatsvinden: vervanging van de hele schriftelijke euthanasieverklaring door een nieuwe verklaring, vervanging van een deel van de schriftelijke euthanasieverklaring (bijvoorbeeld de dementieclausule) door een nieuw onderdeel, medeondertekening door de patiënt van een door de arts opgesteld, gedateerd en ondertekend gespreksverslag, waarin door de patiënt bepaalde wijzigingen, aanvullingen c.q. verduidelijkingen en toelichtingen zijn aangegeven, als toevoeging aan de oorspronkelijke schriftelijke euthanasieverklaring, welk gespreksverslag door de arts aan de oorspronkelijke schriftelijke euthanasieverklaring dient te worden gehecht, de schriftelijke euthanasieverklaring kan ook ‘up to date’ worden gehouden door het middels een nieuwe dag- en handtekening actualiseren van de verklaring.
Niet door de patiënt ondertekende gespreksverslagen kunnen een nuttige functie hebben binnen het euthanasiedossier dat de arts van de patiënt bijhoudt, maar leiden niet tot een wijziging of een aanvulling van de oorspronkelijke schriftelijke euthanasieverklaring. Zij kunnen, in theorie, wel een contra-indicatie tegen het verlenen van euthanasie in bepaalde situaties behelzen.
Valkuil
Het is mogelijk dat na het opmaken van de euthanasieverklaring nieuwe medische inzichten over het ziektebeeld van de patiënt ontstaan en/of dat nieuwe behandelmogelijkheden ter beschikking komen. De arts dient de patiënt hiervan op de hoogte te houden. Dit is een mogelijke valkuil voor artsen. In geval van dementie speelt dit aspect in het algemeen (nog) geen rol.