Zen is de laatste jaren een modewoord geworden; het wordt door het grote publiek geassocieerd met rust, wellness, therapie, en in deze betekenis wordt het dan ook maatschappelijk aanvaard, op dezelfde manier als yoga – evenzeer vanuit een erg beperkte visie – algemeen ingeburgerd is als een welzijnstechniek.
Maar natuurlijk is Zen in werkelijkheid een vorm van boeddhisme, meer bepaald een bijzonder nuchtere en mystieke vorm die, wars van elke vormelijkheid, geloof of traditie een grote nadruk legt op de directe ervaring, in het bijzonder de ervaring van zazen, om onze illusies (meer bepaald foute identificaties betreffende onszelf) te verhelderen en zo te komen tot een bevrijde, open, vrede- en vreugdevolle en mededogende geest.
Of is ook dit niet de ware zen? Want als we kijken naar hoe 95 % van de zentempels in Japan de laatste honderden jaren fungeren, dan zien we nauwelijks meditatiepraktijk, maar vooral een oeverloze stroom van begrafenis- en herdenkingsdiensten, ceremonies waar de bevolking uiteraard goed voor betaalt. Een ware kerk, die ingebed is in de traditionele patriarchale en dikwijls vrouwonvriendelijke denkwijze van de Japanse cultuur.
En toch gaat de zen prat op een ononderbroken linie van verlichte meesters die, soms zelfs op een iconoclastische wijze, en zich beroepend op een traditie buiten de geschriften om die zou teruggaan tot op de historische Boeddha, de verlichting hebben beoefend en doorgegeven, los van elke culturele of historische bagage.
Wil de echte Zen nu opstaan?
Wat kan een authentieke beoefening van inzicht en verlichting hier en nu voor ons betekenen, in het Westen van de 21ste eeuw?
Hoe kunnen we een eigentijdse, frisse en levende zen beoefenen en onderrichten, die inderdaad teruggaat op de fundamentele ervaring van ons mens zijn, de ervaring die de basis is van alle diepe wijsheid, levenskunst en werkelijke liefde?