Op 4 augustus 1914 viel het Duitse leger België binnen op doortocht naar aartsvijand Frankrijk en schond doelbewust de Belgische neutraliteit. De oorlogsmisdaden tegen de burgerbevolking, ook wel The Rape of Belgium genoemd, schokte de publieke opinie. Kort hierna kwamen de eerste vluchtelingen aan in ons land en na de Val van Antwerpen werden dit er 1 miljoen. Dit artikel geeft een indruk van het medeleven en de toewijding van de Nederlanders bij de opvang van de vluchtelingen.
Op de eerste dag na de inval kwamen alleen al 52 Belgische soldaten naar Nederland en tot september duizenden vluchtelingen. Na de Val van Antwerpen in oktober 1914 vertrokken 1 miljoen Belgen, waaronder naar schatting 40.000 soldaten naar Nederland. Antwerpen was een spookstad geworden. Nederland was niet onverschillig. Al in de eerste oorlogsdagen richtte men particuliere hulpcomités op, waaronder het Nederlands Comité tot steun aan Belgische en andere slachtoffers (het Amsterdams Comité) het bekendste was. De overheid coördineerde later deze particuliere initiatieven.
Militairen
Als neutraal land in oorlogstijd moest Nederland de gevluchte militairen ontwapenen en interneren, maar geschat wordt dat zevenduizend militairen in burgerkleren naar Engeland vertrokken. Omdat Belgische militairen slaags waren geraakt met Duitse deserteurs, werden deserteurs later in de oorlog apart geïnterneerd.
Bij sommige interneringskampen werden speciale dorpen gebouwd voor de vrouwen en kinderen van getrouwde Belgische militairen, bijvoorbeeld: Albertsdorp (Soesterberg) en Elisabethdorp (Amersfoort). De auteur van het artikel van Noordhoff schrijft: ‘Het dorp kenmerkte zich door de typische houten huisjes. Verder waren er eigen winkels, een kerk en een eigen ziekenhuis. Voor jongens werd er een jongensschool opgericht en voor meisjes een meisjesschool. De Rockefeller Foundation stelde voor vrouwen naaimachines beschikbaar, zodat zij wat geld konden bijverdienen.’
Om de Nederlandse gemobiliseerde mannen te vervangen, werd bovendien na verloop van tijd 46,2 procent van de geïnterneerde militairen te werk gesteld in Nederlandse bedrijven.
Burgervluchtelingen
De provincies Limburg, Brabant en Zeeland vingen als eerste de vluchtelingen op. Brabantse plaatsen als het grensdorp Putte, Roosendaal en Bergen op Zoom werden overspoeld en veel vluchtelingen brachten in deze chaotische tijd van eerste dagen noodgedwongen op straat door. Vanwege het grote aantal moesten ook andere provincies vluchtelingen opnemen. In korte tijd werd tijdelijke opvang geregeld, bij particulieren thuis bijvoorbeeld en in scholen, fabrieken, tenten- en barakkenkampen.
Druk op het zwarte blokje met 00:00 om de stomme beelden van vluchtelingen in 1914 te zien en beelden van de Dodendraad. Klik op het onderste blokje om het beeld te vergroten.
De regering liet in het begin de opvang zo veel mogelijk over aan particulieren over. Om onder andere rellen en betogingen van vluchtelingen te voorkomen werden er bewaakte opvangkampen opgericht, het eerste was Vluchtoord Nunspeet. Hierna volgde vluchtoord Ede en verder kampen bij onder andere Tilburg, Hontenisse, Oldebroek, Amsterdam en Scheveningen.
Vluchtoord Gouda ontstond uit particulier initiatief, maar werd gesteund door de gemeente. De leegstaande kassen van de N.V. Snijgroenkwekerij v/h Gebr. Steensma werden gebruikt als slaapgelegenheid, eetzaal en recreatiezaal, schrijft Historiek in 2016. Het oord werd uitgebreid met houten gebouwen die bijvoorbeeld als leslokaal, werkplaats, naaizaal, ziekenhuis, kledingmagazijn, kerk, kantine en keuken werden gebruikt. Hierbij kwamen ook 64 demontabele woningen. In 1915 waren er bijna 2000 vluchtelingen in dit vluchtoord, dit liep op tot ruim 1000 in 1918. Ook buiten het vluchtoord verbleven er enkele honderden Belgische vluchtelingen.
Vooral minvermogenden en ongewenste elementen kwamen in aanmerking voor deze vluchtoorden. Ongewenste elementen waren bijvoorbeeld mensen met een criminele achtergrond, zwervers en lieden met ‘een losse moraal’, maar ook lieden met een opruiend karakter die een gevaar konden vormen voor de openbare orde. De ‘gegoeden’ hoefden er vooralsnog niet per se te worden ondergebracht. Het motief van deze klasse-indeling komt vaak terug in documenten, schrijft Gerben Daalmans in zijn boek. Hij signaleert: ‘De overheid kwam in aanvaring met de Nederlandse burgers op de momenten dat ook fatsoenlijke vluchtelingen gedwongen werden om in een vluchtoord te gaan wonen.’ Uiteindelijk gebeurde dit, mogelijk omdat hun middelen waren opgeraakt, maar ook omdat de regering de vluchtelingen wilde concentreren.
Levensomstandigheden
Maite de Beukeleer schrijft in haar artikel dat het militaire regime in de vluchtoorden, het verlies van vrijheid en de sociale klassenachtergrond bepaalden in welk kamp iemand terechtkwam. Dit zorgde voor afkeer tegen deze oorden. De slechte levenskwaliteit verergerde dit: er werd geklaagd over bijvoorbeeld tocht en lekken, slechte sanitaire voorzieningen en het eten.
In het militaire kamp van Harderwijk tierden longontstekingen, mazelen, cholera en de Spaanse griep welig onder de vluchtelingen. ‘In kamp Zeist bij Amersfoort kwamen de bewoners op 2 en 3 december 1914 in opstand tegen de slechte leefomstandigheden en het strenge regime, met acht doden en 18 gewonden tot gevolg. Na deze opstand zorgde de leiding van het kamp ervoor dat de leefomstandigheden verbeterden en het regime minder streng werd.’ Na de opstand werd er ook een werkschool opgericht voor de militairen.
Er was grote werkeloosheid onder de Belgische vluchtelingen. Er werd daarom een organisatie opgericht die in een 30-tal steden confectieateliers opende, waar werk was voor meer dan 5000 Belgische arbeiders.
Veel kampen hadden een eigen schooltje voor kinderen en in Gouda gold de leerplicht voor jongens en meisjes, ze konden er zelfs een vakopleiding volgen. Kleuters mochten er naar de kleuterschool. Tijdens een grote alfabetiseringscampagne in Harderwijk leerden er 5.968 mensen lezen en schrijven.
Daalmans schrijft op bladzijde 72 dat in de jaren na 1914 de wrijving tussen de Belgen en hun gastheren toenam. ‘Het aanvankelijke gevoel van medelijden van de Nederlanders sleet gewoon in de loop der jaren. Men raakte aan elkaar gewend aan de aanwezigheid van de Belgen, en de redenen voor die aanwezigheid raakte op de achtergrond.’ Als er negatieve voorvallen waren, werd dit deze breed uitgemeten. De auteur vermeldt dat een Bergenaar vond dat Nederlandse burgers werden gediscrimineerd, omdat geen van de behoeftige Hollandse vrouwen eten kregen van de garnizoenskeuken van Bergen op Zoom. Daarentegen kregen vluchtelingen met minder kinderen wel volop hulp. Een andere inwoner van Bergen op Zoom hield vol dat vluchtelingen die in november aankwamen of weer terugkeerden dit om economische redenen deden, omdat ze in België geen werk konden krijgen. Deze kritiek wil niet zeggen dat de hulp aan de vluchtelingen moest worden gestopt. Overigens waren er ook tussen de vluchtelingen onderling tegenstellingen, bijvoorbeeld tussen Vlamingen en Walen en katholieken tegenover vrijzinnigen.
Terugkeer
De onderhandelingen tussen de Belgische overheid en de Duitse bezetters over de terugkeer van de 900.000 Belgische burgers begonnen al op 12 oktober. In november 1914 waren nog 323.600 vluchtelingen, in december 1914 was dit aantal 200.000. In mei 1915 was het aantal 105.000 bereikt en bleef de rest van oorlog ongeveer constant. Net als bij de militaire vluchtelingen begon eind 1918 de terugkeer van de laatste burgervluchtelingen naar België. In januari en februari 1919 keerden de laatste burgers terug.
Dodendraad
De Dodendraad, in het Duits de Grenzhochspannungshindernis of Todesstreifen, was de beruchte 332 kilometer lange draadversperring waarop gemiddeld 2000 volt wisselspanning stond. Eind 1914 begon de Duitse bezetter deze versperring aan te leggen langs de Belgisch-Nederlandse grens. Begin 1915 was het eerste deel gereed en werd de Nederlandse regering officieel ingelicht, midden 1916 was de versperring helemaal klaar. Om deze in te korten werd de grens niet precies gevolgd. De Nederlandse regering maakte geen bezwaar tegen de versperring.
Met dit hekwerk wilde de bezetter de grens afsluiten om te verhinderen dat Belgische militairen en vluchtelingen de wijk naar ons land zouden nemen. Andere redenen waren het stoppen van Duitse deserteurs op de vlucht, van geallieerde spionnen en de groeiende smokkel in de grensregio. Duitse soldaten konden voor andere zaken worden ingezet, omdat minder grensbewaking nodig was. Vluchtelingen en smokkelaars hadden zo hun manieren om de draden te saboteren. De prijs ervan was hoog als dit mislukte namelijk elektrocutie en wie werd gepakt wachtte ter plekke executie.
Over het aantal slachtoffers van de dodendraden lopen de schattingen nogal uiteen: van enkele honderden tot drieduizend. Het hekwerk had niet alleen grote gevolgen voor de grenseconomie, maar ook grote emotionele gevolgen voor de familie van de slachtoffers. Familieleden en geliefden die aan beide kanten van de grens woonden, konden elkaar niet opzoeken. Toen de Eerste Wereldoorlog in 1918 eindigde, was het snel gedaan met de gehate versperring. Zie vooral ook de link van Andere Tijden uit 2016.
Politiek asiel
De afgezette Keizer Wilhelm II kwam op 10 november 1918 om zes uur in de ochtend aan bij de Nederlandse grens. Om te voorkomen dat hij als oorlogsmisdadiger zou worden berecht, vroeg hij politiek asiel aan in het neutrale Nederland. Vlak na middernacht werd hij toegelaten. Inderdaad hebben de geallieerden de Nederlandse verzocht om hem uit te leveren, maar de Nederlandse regering weigerde dit op grond van de neutraliteit.
Overpeinzing
Totaal onvoorbereid heeft ons land, dat toen 6 miljoen inwoners kende een stroom Belgische vluchtelingen opgevangen. Daalmans schrijft: ‘Alle Belgische vluchtelingen die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland hun toevlucht zochten, hebben kunnen rekenen op een edelmoedige opvang.’ Dit bleef zo toen de Grote Oorlog om ons heen voortraasde en wij onder andere te maken kreeg met voedselschaarste. Het Aardappeloproer in Amsterdam in 1917 was hier een volksopstand tegen. Het leger werd ingezet met en 9 doden en 114 gewonden als gevolg.
Op 22 november aanstaande zijn er Tweede Kamerverkiezingen en hierbij is een hot item de opvang van vluchtelingen. De grote vraag bij deze verkiezingen is echter breder: In wat voor soort samenleving willen we leven? En wie zij die ‘we’, is er wel een ‘we’?
Opmerkingen
Er waren diverse redenen voor de overheid om de begeleiding van vluchtelingen van particulieren over te nemen. Het buitenlandbeleid richtte zich helemaal op de neutraliteit en de militaire leiding vond de aanwezigheid van Belgen in de grensstreek een mogelijk gevaar. Ook was de overheid ervoor beducht dat groepen ongecontroleerde minvermogende vluchtelingen zich in ons land zouden ophouden, vooral toen de repatriëring van vluchtelingen stroef verliep. Daarom werden vluchtelingen geconcentreerd in Rijkstoevluchtsoorden. Het stroomlijnen van de hulpverlening speelde hierbij een rol. Veel Belgen en Nederlanders namen dit besluit om de vluchtelingen te concentreren niet in dank af, maar het vergemakkelijkte inderdaad de hulpverlening, aldus Daalmans in de conclusies van zijn boek Een Belgisch dorp in een Brabantse stad.
De terugtocht van vluchtende Duitse troepen door Nederland en het asiel van de keizer, vielen slecht bij de Belgen. Tijdens de vredesbesprekingen in 1919 in Parijs eiste de Belgische minister van Buitenlandse Zaken als straf voor de Nederlandse houding het grootste deel op van Limburg (uitgezonderd de streek ten noorden van Venlo), plus heel Zeeuws-Vlaanderen en de Westerschelde. Uiteindelijk liep deze annexatiepoging op niets uit. Overigens wilden de meeste Vlamingen geen annexatie en de Zeeuws-Vlamingen al helemaal niet, de meeste voorstanders waren Franstalig. Voor jaren vertroebelde de zaak van de annexatie vertroebelde de onderlinge verhoudingen tussen Nederland en België.