Kleren zonder keizer.
‘Volgens de advaita vedanta kan ik onmogelijk iets veranderlijks zijn, Hans.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik me steeds dezelfde voel.’
‘Als je niet iets veranderlijks bent, wat ben je dan wel?’
‘Dat wat nooit verandert.’
‘Wat is het dat nooit verandert?’
‘Dat waarin al het veranderlijke verschijnt en verdwijnt.’
‘Pardon?’
‘Bewustzijn. Gewaarzijn. Het kennen. De getuige. Het ware zelf.’
‘Wat zijn de eigenschappen van dat bewustzijn?’
‘Bewustzijn heeft geen eigenschappen.’
‘Hoe weet je dan dat het onveranderlijk is?’
‘Wat geen eigenschappen heeft, kan niet veranderen.’
‘Wat geen eigenschappen heeft, kan ook niet hetzelfde blijven.’
‘Daar zeg je me wat.’
‘Wat geen eigenschappen heeft, kan ook niet bestaan.’
‘Eigenlijk niet, nee.’
‘Wat geen eigenschappen heeft, kan zelfs niet vergaan.’
‘Bewustzijn stijgt uit boven bestaan en vergaan, zou ik zeggen.’
‘Wat geen eigenschappen heeft, kan ook nergens bovenuit stijgen, zou ik zeggen.’
‘Maar waar hebben we het dan nog over?’
‘Hebben we het dan nog ergens over?’