Waar gegolfd wordt moeten golven zijn.
Brit: Waarin verschijnt het niet-weten?
Hans: Ik zou het ook niet weten.
Brit: Doe niet zo flauw.
Hans: Waarin zwemt de zee?
Brit: Wat is dat nu weer voor vraag.
Hans: Zo wou ik het niet stellen.
Brit: Wie ben ik?
Hans: Kan jou het schelen.
Brit: Dat is zo’n beetje de belangrijkste vraag op aarde.
Hans: Pas dan maar op dat je hem niet beantwoordt.
Brit: Waarom niet?
Hans: Omdat het dan geen vraag meer is, suffie.
Brit: Ben ik mijn gedachten?
Hans: Wat denk jij?
Brit: Ik denk van niet.
Hans: Als ik het niet dacht.
Brit: Gedachten komen en gaan…
Hans: Was dat maar waar.
Brit: Gedachten komen en gaan, maar…
Hans: Behalve deze zeker.
Brit: Mag ik misschien even uitspreken?
Hans: Laat maar komen dan.
Brit: Gedachten komen en gaan, maar ik…
Hans: Laat toch gaan.
Brit: Gedachtenkomenengaanmaarikniet.
Hans: Nou, sneller komen ze niet.
Brit: Ik zei, gedachten komen en gaan maar ik niet.
Hans: Maar ik wel.
Brit: Hoe zou ik dan mijn gedachten kunnen zijn?
Hans: Waar mensen zich al niet druk over maken.
Brit: Geef nu eens antwoord!
Hans: Maar ik doe al niet anders!
Brit: Waarin verschijnen mijn gedachten?
Hans: Wie zegt dat ze ergens in verschijnen?
Brit: Gesteld dat ze ergens in verschijnen.
Hans: Daar zeg je wel wat bij.
Brit: Stel.
Hans: In je gedachten dan maar.
Brit: In mijn bewustzijn zal je bedoelen.
Hans: Is bewustzijn dan geen gedachte?
Brit: Ik ben het onvergankelijke bewustzijn waarin gedachten komen en gaan.
Hans: Is dat waar of is het ook maar een gedachte die komt en gaat?
Brit: …
Hans: Iemand thuis?
Brit: Daar moest ik even over nadenken.
Hans: En?
Brit: Er is geen andere conclusie mogelijk.
Hans: Kijk anders eens naar je premissen.
Brit: Ik ben de ene onveranderlijke getuige.
Hans: Dan ben ik wel het mannetje in mijn hoofd.
Brit: Wat?
Hans: Dat ik het mannetje in het hoofd van het mannetje in mijn hoofd ben.
Brit: Homunculi zijn nergens voor nodig.
Hans: Waarom getuigen wel dan?
Brit: Homunculi leiden alleen maar tot een oneindige regressie.
Hans: Dat geldt voor alle getuigen.
Brit: Er is maar één getuige…
Hans: Wie kan daarvan getuigen?
Brit: Er is maar één onveranderlijke getuige van de gedachten die komen en gaan…
Hans: Laat toch gaan.
Brit: Er is maar één onveranderlijke getuige van de gedachten die komen en gaan, en dat ben ik.
Hans: En ik dan?
Brit: En dat zijn wij.
Hans: Er is maar één onveranderlijke getuige van de gedachten die komen en gaan en dat zijn wij?
Brit: Ik ben Dat.
Hans: En dit dan?
Brit: Ik ben dat wat overal aan voorafgaat.
Hans: Wie kan daarvan getuigen?
Brit: De Eerste Getuige heeft geen getuige nodig.
Hans: Waarom gedachten dan wel?
Brit: Omdat wij nu eenmaal de onveranderlijke getuige zijn van de gedachten die komen en gaan.
Hans: Dat zei je al.
Brit: Dat zeg ik.
Hans: En toen vroeg ik, is dat waar of is het ook maar een gedachte die komt en gaat?
Brit: …
Hans: Iemand thuis?
Brit: Ik denk.
Hans: Vertel mij wat.
Brit: Het kan gewoon niet anders.
Hans: Is dat waar?
Brit: Zoals de logica dicteert…
Hans: Zei de logica geleerd…
Brit: Waar bewustwording is moet bewustzijn zijn.
Hans: Waar het giet moet een gieter zijn.
Brit: Waar gezien wordt moet een ziener zijn.
Hans: Waar gevroren wordt moet een vriezer zijn.
Brit: Waar gekend wordt moet een kenner zijn.
Hans: Waar gezonken wordt moet een zinker zijn.
Brit: Waar gedacht wordt moet een denker zijn.
Hans: Waar gegolfd wordt moeten golven zijn.
Brit: En daarin verschijnen gedachten.
Hans: En daarin zwamt de zee.