Hoe enorm mijn fantasie daar over ook is, ik beloof te leren de werkelijkheid onder ogen te zien.
Hoe lang ik daar ook voor zal moet leren, ik beloof het onder de knie te krijgen.
Hoe lang ik ook met dit alles bezig zal zijn, ik beloof het helemaal af te maken.
Bodai heeft de nacht doorgebracht in het bos en wordt wakker door het getjilp van een eenzame vogel. Hij ziet verder niets, het bos waaruit het geluid komt is nog aardedonker. In het midden van het kamp gloeit het vuur van de vorige avond nog na. Aan de overkant klinkt het gekraak van iemand die zich op zijn bamboebed omdraait. Dit is voor Bodai wel een rare toestand, hij is wel wat gewend maar dakloos zijn was altijd maar van tijdelijke aard. Nu heeft hij geen uitzicht op verandering van zijn situatie, zou het wat voor hem zijn, een ascetisch leven? Langzaam begint het lichter te worden, dan ziet hij dat alleen Kaun nog op zijn bed, ligt de anderen zijn verdwenen.
Kaun komt overeind, geeuwt en krabt op zijn hoofd, zonder iets te zeggen loopt hij naar een grote kom water, vist er met een doek die hij als zeef gebruikt takjes, blaadjes en insecten uit. Dan plenst hij water in zijn gezicht om wakker te worden. Als hij klaar is maakt hij met een armgebaar duidelijk dat Bodai er ook gebruik van kan maken en als die klaar is met wassen is Kaun verdwenen. De jonge monnik inspecteert het kamp, er is beddengoed een grote waskom, bedelnappen, een paar boeken en wat lappen die als handdoek moeten dienen. Het is met recht een enorm armoezooitje. Bodai realiseert zich dat hij tenminste nog scheergerei, een tas en een echte handdoek heeft, hij is rijk in vergelijking tot wat hier huist. Kaun komt met een juk vol takken uit het bos en gooit ze op een plek vlak-
Als zijn metgezel weer het bos in wil lopen vraagt Bodai hoe laat ze gaan eten. Kaun zegt peinzend: ‘Als er wat te eten is zal het net voor twaalf uur zijn.’
Bodai is verrast, wordt er dan niet ontbeten? Kaun legt hem uit dat er maar een keer per dag wordt gegeten, als er wat is tenminste. Hij zegt: ‘Ik ben degene die voor alles zorgt, de anderen gaan nooit uit bedelen. Ze zeggen ach, er zal wel een of andere goeie ziel langs komen die wat komt brengen, maar meestal ben ik die goeie ziel. Als ik niet af en toe ga bedelen waren er zeker al een paar de hongerdood gestorven. Maar, vandaag heb je geluk, we eten om twaalf uur. En je hebt nog meer geluk ik ben hier de grootste flapuit, aan mij kun je nog wat vragen, weet je hoe de anderen zijn? Ken je dat verhaal van dat klooster waar ze maar een keer per jaar wat mogen zeggen, nou dat is hier uitgevonden. Eh nee, ik ken dat klooster niet. Alleen op één januari mogen ze wat zeggen, maar als je het hele jaar niks mag zeggen, heb je er niet zoveel trek meer in en denk je op die dag- nou laat maar. Voor de vorm zei een monnik: ‘Ik vond de misosoep dit jaar erg lekker.’ Het jaar erop zei een ander: ‘Ik sluit mij aan bij de vorige spreker.’ Het jaar daar op zei een beetje knorrige monnik: ‘Is dat geouwehoer over die soep nou afgelopen? Nou, hier zeggen ze nog minder.’
Bodai luisterde naar het verhaal van Kaun. Maar waar waren de anderen? Ze zijn yoga aan het doen op de open plek, zei Kaun.
Zeg Kaun, waarom ben jij naar het bamboebosje gekomen?
Om mijzelf te leren kennen en waarom ben jij naar het bamboebosje gekomen? Bodai is stil, zijn vraag is onzinnig, waarom ‘is’ iemand? Kaun: ‘Het feit dat je hier bent is het bewijs van onze verbondenheid. Zonder dit karmisch lot was je hier nooit gekomen, zo’n verbintenis is noodzakelijk voor de regelmaat en orde in de dagindeling. ‘s Morgens meditatie en yoga, ‘s middags kyogyo, de loopmeditatie, enzovoort. We hebben een schema opgesteld en afgesproken dat we dat volgen en zo helpen en steunen we elkaar.’ ‘Maar als ik hier zou blijven, vertel me eens wat voor meditatie doen jullie hier?’
‘Ach, niets anders dan in elk klooster, eigenlijk kunt je er weinig over zeggen, ik heb mijzelf nog niet gered, dus anderen kan ik al helemaal niet redden, ik kan er sowieso weinig over zeggen en de anderen zeggen helemaal niks. Als je het vermogen er niet toe hebt zo als ik, ben je een blinde die alle levende wezens wil redden, als je de weg naar je eigen redding niet kan vinden Pfffffffff, in geschriften van patriarchen die op het pad zijn terug gekomen staan wel aanwijzingen; bijvoorbeeld, welke richting je door het bos moet nemen. Maar zelfs als je al die teksten uit je hoofd weet en er met anderen over debatteert, het helpt je niks. Je moet je eigen manier vinden je eigen pad van bevrijding door het struikgewas hakken, en als je dat in je eentje wil doen, dat is ondoenlijk. Zelfs kluizenaars zo als Caki hebben samen met anderen het dharmapad geoefend. Maar zelfs hij kan niemand het pad naar beneden wijzen, wie zou er dan nog te redden zijn, je kunt niemand redden.’
Bodai: ‘ Maar is dat niet egoïstisch, alleen jezelf redden?’
‘ Nee dat is dukkha, het idee ‘egoïstisch’ is het koesteren van geboorte en dood, daar doorheen breken is je pad door het struikgewas. Er over praten schiet niks op, een pad hakken is meditatie. Yoga is een pad hakken, bedelen is een pad hakken, je zelf vergeten is een pad hakken, niet denken, alleen maar doen, ja het is zwaar, het is moeilijk, en dan nog’
Denk je dat er verdienste in ontberingen zit, na het bitter het zoet?
Wees niet bang voor ontbering en afzien, alle veronderstellingen, al het grijpen en graaien- stop er mee het leidt tot niets, vertrouw alleen op je oefening.
Alles wat ik zeg komt niet van mij ,het is de stem van de oude patriarchen. Een paar jaar terug dacht ik het gevonden te hebben, ik dacht dat ik alles uitgebannen had, maar wat is dit allemaal? Dit bamboebos, dit kamp, de stad, mijn medebroeders, mijn honger, de pijn in mijn benen, het is alleen maar dukkha, lijden. Dus broeder Bodai wees er niet bang voor, zonder meditatie zonder dharmabeoefening is dit alles klinkklare onzin. Praten bevrijd je niet van geboorte en dood, praatjes vullen geen gaatjes en hakken zeker geen pad voor je.’
‘Kaun, ik heb een vraag, als je zelf een pad moet hakken, stel dat je verdwaalt, wie moet je dan de weg vragen, ben jij weleens verdwaald?’
‘ Jawel in zo’n geval kan een geschrift van iemand die het pad terug gekomen is uitkomst bieden, maar dan noch moet je het zelf uitvogelen. Maar met een klein beetje ervaring en ongeacht waar je met je gedachten ook zit, zie je dat zo’n tekst precies de plek aanwijst waar je bent. Maar ook zonder tekst vind je aanwijzingen, de natuur zelf is dharma, je kunt niet echt verdwalen, alleen maar het idee hebben verdwaald te zijn. En als je dit niet begrijpt,praktiseer dan meer, doe extra meditatie, leg meer concentratie aan de dag. Eigenlijk geeft dit gepraat meer verwarring dan zwijgen, maar ja ik ben een grote flapuit, kom help me om wat hout te sprokkelen.’