Nederlanders maken zich grote zorgen over de groeiende onenigheid, de tegenstellingen en over de verruwing en verharding in onze samenleving en in de politiek. Is dit terecht? Het boek Politieke polarisatie in Nederland, dat volgens de uitgever gebaseerd is op stevig empirisch onderzoek, wil dit verschijnsel beter in beeld brengen. Het wil de echte gevaren onderscheiden van de spookbeelden en verkennen wat kan worden gedaan aan de ongewenste ontwikkelingen. Dit artikel schetst een beeld van het boek dat bestaat uit bijdragen van 22 politicologen, sociologen en andere wetenschappers.
‘Polarisatie’, meldt Wikipedia, ‘is het versterken van tegenstellingen tussen partijen of bevolkingsgroepen. Meestal wordt de term pejoratief gebruikt en verwijst het naar een problematische ontwikkeling in een politieke situatie of sociale groep. De term kan echter ook neutraal gebruikt worden om te verwijzen naar de toename en stabilisering van verschillen tussen twee politieke groepen.’
Soorten polarisatie
In dit boek gaat polarisatie niet alleen over het proces van het groter worden van tegenstellingen (polarisering), maar ook over het opvallend of problematisch groot zijn van tegenstellingen (gepolariseerd zijn), aldus de redacteur Paul Dekker, hoogleraar Civil Society in Tilburg in zijn voorwoord. Met ‘toenemende polarisatie’ duiden we in ieder geval het proces van polarisatie aan, niet een versnelling van dat proces,’ bladzijde 14.
Dit boek onderscheidt diverse soorten van polarisatie.
1.Opvattingen worden meer tegengesteld (issuepolarisatie). Bijvoorbeeld gematigde oordelen en onverschilligheid over kwesties gaan over in sterkere tegengestelde meningen.
2.Tegenstellingen verbreden zich omdat opvattingen over allerlei zaken meer met elkaar samenhangen en een deel worden van overkoepelende ideologieën (ideologische polarisatie).
3.Tegenstellingen in opvattingen gaan samenvallen met bestaande economische en culturele verschillen (maatschappelijke verankering van politieke polarisatie).
4.Tegenstellingen worden gevoelsmatig sterker (affectieve polarisatie). Dit betekent dat mensen met dezelfde opvattingen positiever worden over elkaar. Zij gaan mensen met andere opvattingen sterker afwijzen, gevoelsmatig en ook moreel.
5.Tegenstellingen breiden zich uit van verschillen in waarden en voorkeuren naar verschillen in wat men voor waar en werkelijk houdt (feitenpolarisatie).
Polarisatie kan belangstelling wekken bij een lauw (kiezers)publiek, keuzes verhelderen en een aansporing zijn om beleidsalternatieven beter te onderbouwen. Echter, bij polarisatie overheersen vooral de zorgen en de negativiteit. De auteur noemt hierbij onder andere de afnemende bereidheid om compromissen te sluiten, het redeloos opgaan in het eigen gelijk, het terugtrekken uit maatschappelijke discussies of juist radicalisering. Dit kan volgens hem eveneens leiden tot afwijzing van polarisatie als strategie van politici om tegenstellingen te creëren of te versterken.
Zorgen
‘Er lijkt me een ruwe driedeling in zorgen en negatieve waardering mogelijk’, aldus de auteur,
Ten eerste is er de vrees voor een grote tweedeling van de samenleving of minstens het vastlopen van de politiek en het landsbestuur. In ons land en elders in Europa dragen populisten het maatschappijbeeld uit van een polarisatie tussen elite en de gewone mensen. Ook schuilt achter de (partij)politieke tegenstelling de sociale waardentegenstelling van ruwweg ‘meer open, individualistische en libertaire waarden versus meer gesloten, communitaristische en traditionele waarden.’
Ten tweede is er de angst voor conflictueuze polarisatie rond sommige onderwerpen. Voorbeelden zijn migratie en integratie verbonden met etnische en religieuze scheidslijnen en recentelijk polarisatie rond COVID, de klimaatcrisis en de opvang van vluchtelingen.
Ten derde is er de angst voor het verschijnsel dat op allerlei situaties mensen zich extremer uiten, minder inlevingsvermogen kunnen opbrengen en korte lontjes hebben. Veel zorgen over verruwing en verharding in de samenleving gaan hierover, signaleert de auteur.
Geen bewijs
In hoofdstuk 2 Polarisatie in de publieke opinie sinds de jaren ’70 van Paul Dekker is met bevolkingsenquêtes van de laatste tientallen jaren gezocht naar vier mogelijke manifestaties van polarisatie. Het gaat onder andere om enquêtes rond de verkiezingen van 1986 tot 2021.
De eerste mogelijke manifestatie gaat om tegenstellingen tussen de sociale groepen: vrouwen en mannen, de jongste en oudste bevolkingshelft en de bevolkingshelften met het laagste en hoogste niveau van algemeen ontwikkeling. De tweede mogelijkheid is de divergentie (het uit elkaar groeien) in de gehele bevolking. De derde en vierde zijn een sterker wordende samenhang tussen opvattingen en een toename van negatieve gevoelens over andersdenkenden.
De onderzoeker concludeert dat over de hele linie geen bewijs is geleverd voor (toenemende) polarisatie als dominante trend. ‘Groepsverschillen worden niet vooral groter, tegenover gevallen van divergentie staan gevallen van convergentie, de samenhang tussen opvattingen verandert wel maar wordt niet sterker en anderen ‘haten’ vanwege hun opvattingen is de afgelopen vijftig jaar niet gangbaarder geworden,’ bladzijde 39. Echter, dit betekent niet dat er geen politieke polarisatie zou zijn. Het hoofdstuk ontkent het bestaan van politieke polarisatie niet, maar is wel een relativering ervan.
Opleidingsverschillen
Hoofdstuk 3 Verschillend van elkaar, eensgezind onder elkaar? Opleidingspolarisatie in sociale en politieke opvattingen van Quita Muis, Tim Reeskens & Inge Sieben opent met de opmerking het debat over polarisatie meestal gaat over de afstand tussen groepen. Echter, bij polarisatie gaat het ook om afname van meningsverschillen binnen groepen. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar de (homogeniteit in) in opvattingen onder lager- en hoger opgeleiden. Opleidingsverschillen worden gezien als een belangrijke bron. Dit ‘omdat grote maatschappelijke processen zoals globalisering en modernisering vooral voordelig uitpakken voor hoger opgeleiden, die daarom als ‘winnaars’ worden bestempeld, terwijl de onderkant van de opleidingsladder alleen maar ‘verliezers’ kent,’ bladzijde 41.
Grofweg zijn er drie verklaringen waarom hoger en lager opgeleiden verschillend reageren op maatschappelijke veranderingen. Dit komt door verschillen in economische, cognitieve en culturele verschillen.
Er zijn economische verschillen in materiële welstand en zekerheid tussen de twee opleidingsgroepen, die vergroot worden door de globalisering. ‘Blootstelling aan onzekerheid leidt tot het omarmen van materiële waarden en de behoefte aan veiligheid.’ Religie en traditionele waarden kunnen veiligheid bieden. Ook concurreren lager opgeleiden eerder met immigranten op de arbeids- en woningmark. Hoger opgeleiden hebben meer bestaanszekerheid en hierdoor kunnen ze meer vertrouwen hebben in anderen en instituties. Dit vertrouwen in instituties neemt toe omdat beleidskeuzes vaker economisch voordelig uitpakken voor hoger opgeleiden.
Cognitieve verschillen zorgen ervoor dat lager opgeleiden vatbaarder zijn voor culturele veranderingen. De ontzuiling werd onder lager opgeleiden ingevuld met een hang naar traditionele waarden, ‘terwijl hoger opgeleiden zich bevrijdden van een controlerend systeem.’ Culturele onzekerheid uit zich onder lager opgeleiden vaker in nationalisme en anti-immigratiegevoelens dan onder hoger opgeleiden.
Cultureel kapitaal dat uitgelegd wordt als betrokkenheid met en kennis van de elitecultuur leiden tot een diverse kijk op elitecultuur, waarover hoger opgeleiden meer beschikken. Oververtegenwoordiging van hoger opgeleiden in de politiek zorgen ervoor dat andere hoger opgeleiden zich meer verbonden voelen met de politiek en de processen ervan. Lager opgeleiden ervaren ‘steeds meer afkeer van deze elitecultuur’, wat leidt tot minder institutioneel vertrouwen, zoals staatsinstellingen.
Relatief groot
Uit de metingen van de opvattingen en opleidingsniveau van de Nederlandse gegevens over de European Values Study (EVS) blijkt inderdaad dat hoger opgeleiden meer economische, cognitieve hulpbronnen hebben dan lager opgeleiden. Bij de cognitieve bronnen is het verschil tussen beide groepen klein en stabiel. In de loop van de tijd zijn de verschillen voor wat betreft economische en culturele hulpbronnen groter geworden, maar de laatste tien jaar iets afgenomen. Toch blijft de opleidingskloof in de hulpbronnen relatief groot, wat een belemmering kan vormen voor afnemende polarisatie,’ bladzijde 46.
Aan het slot van het hoofdstuk wordt geconcludeerd dat hoger opgeleiden nog altijd homogener zijn in al hun opvattingen en ook lager opgeleiden worden wat homogener in al hun traditionele waarden, ‘maar we kunnen niet spreken van sterke opleidingspolarisatie.’ Wel nemen de onderzoekers een groeiende opleidingskloof waar als het gaat om institutioneel vertrouwen, die cultureel van aard lijkt.
Hoger en lager opgeleiden vormen in toenemende mate cultureel homogene groepen, die zich van elkaar onderscheiden. Op deze manier worden groepsidentiteiten versterkt en ook de perceptie, de waarneming van opleidingsverschillen. ‘de sterkere ontwikkeling van een groepsidentiteit onder hoger opgeleiden zorgt ervoor dat zij meer naar elkaar toetrekken, niet alleen in hun opvattingen, maar ook in termen van sociale relaties en geografische locaties.’ Er is volgens de onderzoekers geen zorgwekkende opleidingspolarisatie in opvattingen, maar de hoger opgeleiden lijken wel de aanjagers van een groeiende kloof tussen hen de lager opgeleiden. Dit benadrukt des te meer het belang van onderzoek naar de homogeniteit binnen sociale groepen.’ Zie ook het artikel ‘Polarisatie is ook: niet tegenover elkaar staan, maar langs elkaar heen leven’.
Zelfvervulling
Het Thomastheorema (1928), vernoemd naar de Amerikaanse sociologen William I. Thomas en Dorothy S. Thomas luidt: ‘If men define situations as real, they are real in their consequences.’ Een mogelijk gevolg hiervan is dat een voorspelling zelf direct of indirect leidt tot het uitkomen ervan. Het theorema is voor de auteurs van hoofdstuk 5 Percepties van tegenstellingen en polarisatie van Paul Dekker & Josje den Ridder een reden voor onderzoek naar percepties van polarisatie. Dit hoofdstuk baseert zich vooral op het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB).
Sinds dit COB de ontwikkelingen in de publieke opinie volgt, uiten Nederlanders hun zorgen over toenemende tegenstellingen, verharding en polarisatie. In Europees onderzoek valt ons land op door het vaak zien van spanningen tussen etnische groepen. ‘In 2016 zag 52% van de Nederlandse ondervraagden hier veel spanningen; in de hele EU was dat 40%.’ Echter, in ons land werd gevraagd naar ‘wrijving’ en niet letterlijk naar ‘spanningen’ (‘tensions’, ‘Spannungen’) zoals elders wel. Hoe het ook zij, etniciteit sprong er in ons land als bron van wrijving uit met 52%, gevolgd door religie 29%, seksuele geaardheid 22%, sociaaleconomische positie 15-16%, leeftijd 8% en sekse 5%, zie bladzijde 72.
De auteurs van het hoofdstuk zien over een langere periode echter geen stijging in waargenomen tegenstellingen en ook niet in partijpolitieke tegenstellingen. Zij concluderen dat er geen duidelijke toename is in gerecipieerde (ervaren) polarisatie, maar wel een dominante perceptie (waarneming) van toenemende polarisatie. Dit was eerder te zien in het COB, men zag terugblikkend in de tijd verslechteringen in politiek en samenleving, terwijl de rapportcijfers over de betreffende periode constant bleven.
De onderzoekers opperen op bladzijde 81 dat de opvatting dat het steeds erger wordt, niet te letterlijk moet worden genomen, maar als uiting van zorg. Waargenomen toenemende polarisatie hoeft bovendien niet te betekenen dat partijen harder tegenover elkaar staan. Het gaat vaak over minderheden die zich sterker manifesteren tegenover de overgrote meerderheid, zoals bijvoorbeeld antivaxxers en populistische politici. Mensen gaan af op de media, daarin worden tegenstellingen uitvergroot en door hoor en wederhoor gelijkwaardig gemaakt. Op de nieuwe media zien ze de standpunten extremer en harder van toon worden, zie ook het artikel ‘FvD werd zo groot dankzij journalisten’.
De onderzoekers konden geen sterke effecten laten zien van percepties van andere opvattingen of gedrag. Dit kan komen omdat het in dit hoofdstuk slechts ging over de percepties van burgers als toeschouwers, niet over percepties van polarisaties waarvan zij zelf deel uitmaken. Wel constateerden de onderzoekers een samenhang tussen ‘conflictdenken’ en pessimisme over de samenleving. Ze ‘signaleerden ook dat mensen toenemende polarisatie zelf geven als motivering waarom het niet goed gaat met het land.’ Een genuanceerder beeld van wat anderen vinden en hun overwegingen en twijfels daarbij, kan volgens de onderzoekers helpen tegen overdreven percepties en hierdoor tegen ongewenste polarisatie zelf.
Gevoelige snaren
‘Politiek gaat veel mensen aan het hart. Zo hoort het ook in een democratie. Toch zit er ook een potentiële keerzijde aan de hartstochtelijke betrokkenheid van burgers bij hun politieke kamp: een even hartstochtelijke afkeer van politieke tegenstanders. Hiermee opent hoofdstuk 6 Gevoelige snaren: polarisatie in Nederland van Eelco Harteveld. Een zekere vorm van een dergelijke afkeer hoort bij een democratie en politiek raakt een gevoelige snaar omdat ze wezenlijke dingen en diepgewortelde waarden kan weerspiegelen . De wederzijdse afkeer tussen aanhangers van verschillende politieke groeperingen wordt affectieve polarisatie genoemd. Het is volgens de onderzoeker een verzamelbegrip voor negatieve gevoelens tegenover medeburgers op basis van hun politieke opvattingen, bladzijde 86.
Neemt die affectieve polarisatie in Nederland toe? Op basis van drie verschillende databronnen met hun voor- en nadelen kunnen er ondanks de verschillen twee conclusies worden getrokken. Er is geen duidelijke trend te zien op de langere termijn. Affectieve polarisatie is niet typisch van onze tijd – ‘mogelijk was het niveau in de jaren zeventig al vergelijkbaar.’ Over de korte termijn ontwikkelingen zijn de databronnen het niet helemaal eens, maar ze suggereren allemaal dat de affectieve polarisatie de laatste tien jaar is toegenomen. Dit past in het patroon van andere westerse landen.
Naast politiek bestaan er van oudsher veel andere tegenstellingen in ons land, die de laatste tientallen jaren veranderden, maar niet zijn verdwenen. Een groep Nederlandse proefpersonen plaatsten in 2019 op een ‘gevoelsthermometer’ hun gevoelens ten opzichte van verschillende groepen. Die thermometer loopt van 0 (‘koud en negatief’) tot 100 (‘warm en positief’). Wat opvalt aan de uitkomst is dat de koudste gevoelens uitgaan naar politieke tegenstanders, die krijgen omstreeks de 30 graden. Dit zijn mensen die anders denken over gender, vluchtelingen, of uitkeringen. Het belang van deze unieke affectieve scheidslijn wordt in andere landen met andere methodes bevestigd.
Ons land kent vanouds verschillende politieke kleuren, anders dan het schrikbeeld van een tot op het bot gepolariseerde VS met twee kampen van gelijke grootte. De laatste decennia neemt de fragmentatie van ons politieke landschap verder toe. De situatie is complex, maar volgens de onderzoeker bestaan er grofweg drie grote(re) ‘kampen’: centrum links, centrum rechts en radicaal rechts. Twee politieke scheidslijnen verdelen de Nederlandse burgers: links versus rechts en ‘mainstream’ versus populistisch. ‘De grootste weerstand bestaat daar waar de scheidslijnen samenkomen: tussen de ‘mainstream’ linkse kiezers en populistisch radicaal rechtse kiezers,’ bladzijde 93. De drie kampen, al dan niet aangevuld met radicaal links, komen in veel landen voor. Steevast worden radicaal rechtse kiezers het meest negatief beoordeeld, ze staan voor veel van hun landgenoten buiten de geaccepteerde orde vanwege hun nationalisme en xenofobie.
Uit onderzoek blijkt dat centrum-linkse en centrum-rechtse kiezers doorgaans positief zijn over de eigen kiezers, lauw tot koeltjes over de kiezers van het andere centrumkamp, en ijzig richting aanhangers uit het radicale kamp. Een voorbeeld: VVD-ers zijn mild positief ten opzichte van de eigen kiezers, koeltjes richting het andere centrumblok (Groen Links, PvdA 37 graden) en ijzig richting radicaal rechts (26-27 graden).
De onderzoeker vraagt zich af of het algemene begrip ‘polarisatie’ het geschiktst is om de tegenstelling aan te geven tussen 15% van de bevolking en de resterende 85%. Die 15% is de gemiddelde grootte van de Europese populistische radicaal rechtse partijen. ‘De term polarisatie heeft een symmetrische connotatie en wekt dus de indruk dat beide kampen even groot zijn,’ aldus de onderzoeker. Op bladzijde 94 schrijft hij dat de affectieve polarisatie rond extreem rechts diep gaat en veel aandacht trekt, maar kan afleiden van het gegeven dat in ons land de meeste burgers prima door één deur kunnen met de meeste van hun landgenoten. Zie ook het artikel Waarom kampen sommige democratieën meer met polarisatie dan andere?
Aanjagers
Er zijn in ons land allerlei ontwikkelingen die de affectieve polarisatie aanjagen, waarover volgens de auteur het onderzoek nog in de kinderschoenen staat. In dit hoofdstuk noemt de hij drie categorieën aanjagers.
Allereerst is er de toon waarop politici met elkaar spreken bij meningsverschillen. Populistisch radicaal rechts is niet nieuw in ons land, maar radicaliseert. Dit verdiept de kloof en verhardt de toon. Ook voeren bij deze partijen culturele thema’s de boventoon die bij uitstek aanleiding kunnen geven tot polarisering.
De tweede type verklaring voor affectieve polarisatie is de rol van de (sociale) media. Zij maken het gemakkelijk om ons terug te trekken in bubbels van gelijkgestemden. Deze zelfselectie wordt nog eens versterkt door algoritmes die filterbubbels creëren. De onderzoeker merkt op dat we oorzaak en gevolg niet door elkaar moeten halen, omdat vooral al gepolariseerde burgers ervoor kiezen om veel tijd door te brengen op sociale media.
De derde soort verklaringen is sociologisch, waarbij de huidige polarisatie wordt veroorzaakt door het samenvallen van scheidslijnen. Bij polarisatie maakt het vooral uit hoe diep elk politiek kamp geworteld is in helder afgebakende groepen, denk aan globalistische jonge stedelingen en nationalistische oudere plattelandsbewoners, zie bladzijde 97.
Alarmisme
Er zijn maar weinig aanwijzingen dat affectieve polarisatie uniform en gestaag toeneemt in Europa en in ons land, maar de laatste tien jaar neemt het wel toe. Het voorbeeld van de VS vertekent hierbij sterk hoe we naar onze eigen polarisatie kijken, aldus de onderzoeker. Ons land kent niet twee kampen waarin alle scheidslijnen samenvallen en onze instituties maken het onmogelijk voor één gepolariseerd ‘kamp’ om de macht te grijpen en de ander tegen te houden. ‘Alarmisme is niet zonder gevolgen: percepties van polarisatie wakkeren werkelijke polarisatie aan.’ Er is zeker reden tot zorg, omdat er voorzichtige aanwijzingen zijn dat ook tussen Nederlanders spanningen rondom de politiek toenemen.’ De VS is een voorbeeld hoe dit kan escaleren. Zie ook Waarom kampen sommige democratieën meer met polarisatie dan andere?
Recente studies geven aan dat interventies succes kunnen hebben om affectieve polarisaties te verminderen. Allereerst door het benadrukken van onze gemeenschappelijke identiteit en deze relevant te maken. ‘Op grotere schaal zijn er identiteiten die alle Nederlanders delen. Dat zouden politici kunnen benadrukken.’ De uitdaging hierbij is dit zo te doen dat niemand wordt uitgesloten, zonder dat het een politiek statement wordt,’ bladzijde 100.
Aan het slot van dit hoofdstuk raadt de onderzoeker ons allemaal aan de eigen blinde vlekken onder ogen te zien. Iedereen heeft de neiging de wereld in te delen in ‘wij’ en ‘zij’. We zijn minder kritisch op ‘ons’ en op voorhand menen we al te weten dat ‘zij’ het niet goed met ons voor hebben. We moeten ons bewust worden van onze blinde vlekken. Politiek zal gevoelige snaren blijven raken. Of het uit de hand loopt, hangt van onszelf af.
Vertrouwen
In hoofdstuk 7 Wanneer politiek wantrouwen politiek wordt van Tom van der Meer komt onderzoek naar politiek vertrouwen in ons land aan bod. Hij laat zien dat trends hierin geen aanleiding zijn om te denken dat er een structurele verwijdering is tussen de burgers en de politiek. Het vertrouwen is weliswaar veranderlijk, maar niet structureel gestegen of gedaald. Wel is er volgens hem iets anders aan de hand: politiek vertrouwen is zelf een politieke factor geworden. Dit vertrouwen is door de jaren steeds meer gaan samenhangen met partijvoorkeur. ‘In de afgelopen 25 jaar is er een grotere kloof ontstaan tussen politiek vertrouwende en politiek wantrouwende kiezers,’ bladzijde 102. De eerste groep zien we vaak bij de gebruikelijke regeringspartijen en GroenLinks en de tweede is oververtegenwoordigd bij de PVV en de FvD.
De fluctuaties in het vertrouwen in de politiek hebben voor een belangrijk deel te maken met de vormgeving en de prestaties van die politiek zelf. Een slecht functionerende economie en langdurige politieke schandalen schaden bijvoorbeeld het vertrouwen. Ook de verkiezingscyclus vormt over het algemeen een goede verklaring voor trends in het vertrouwen op middellange termijn.
Clustering
Het steeds sterker samenhangen van vertrouwen in de politiek met de partijkeuze is een belangrijke ontwikkeling. ‘Voorheen konden we vertrouwende en wantrouwende kiezers aantreffen bij dezelfde brede partijen; tegenwoordig sorteren diezelfde kiezers zich veel meer uit over verschillende partijen.’ Op bladzijde 105 merkt de onderzoeker op dat structureel D66 en GroenLinks kiezers met veel vertrouwen in het parlement hebben. Wantrouwende kiezers kiezen disproportioneel vaak voor FvD, PVV en SP. Alleen de traditionele grote 3 wisselen vaker stuivertje, afhankelijk van wie deelnam aan de regering en/of ze bij de huidige verkiezing een overwinning wisten te boeken. Ook de tevredenheid met het functioneren van de democratie is gepolitiseerd.
In de huidige politieke dynamiek loopt veel conflict van het midden over de flanken en dit is een vruchtbare voedingsbodem van politisering van het vertrouwen. Het midden legt een claim op het bestuur en de flanken zullen moeilijk een gezamenlijk alternatief kunnen bieden. ‘Daarmee ontbreekt een helder, bestuurlijk alternatief voor het brede politieke midden,’ aldus de onderzoeker.
Het samenklonteren van het vertrouwen in de politiek en partijvoorkeur maakt het lastig om het eens te worden over de inhoudelijke thema’s van onze tijd. Discussie hierover dreigt vermengd te raken met aannames over de integriteit en de goede bedoelingen van politici.
Opmerkingen
Samenvattend schrijft de voormalig directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) prof. dr. Paul Schnabel in hoofdstuk 16 Polarisatie in paradoxen dat op enige afstand het begrip polarisatie redelijk duidelijk lijkt. Ook lijkt Van Dale’s definitie van polarisatie simpel, namelijk ‘accentuering van tegenstellingen’ (tussen politici of politieke partijen). Wie echter dichterbij komt, nadert een wolk waarin het zicht vervaagt en ‘dreigt op te lossen in een mist van adjectieven,’ bladzijde 208. Nader onderzoek wijst uit dat het met de gemeten polarisatie in ons land verassend genoeg wel meevalt, maar er blijkt meer te worden gezien dan gemeten.
In de politiek hebben volgens hem de boosheid en de haat plaats genomen. Het tonen van heftige emoties blijkt nog altijd politiek effectief en boosheid van de tegenpartij moet met respect worden bejegend, maar inhoudelijk kan dit nauwelijks worden aangegrepen. ‘Dit zou een aantasting van het authentieke gevoel betekenen en dit is nog altijd een taboe.’ Iemand die dit wel doet kan zelf het onderwerp worden van een veel bredere gedeelde boosheid. Dit alles neemt niet weg dat boosheid politiek instrumenteel kan worden ingezet, wat ook gebeurt en dit is niet authentiek, bladzijde 210.
Veel van de woordvoerders en volksvertegenwoordigers van de bewegingen en partijen op de rechterflank behoren zelf in ieder geval qua opleiding tot de elite. Schnabel schrijft: ‘Meer dan een eeuw geleden was dat ook zo aan de linkerzijde. Men had dankzij opleiding, afkomst en meestal het vermogen, de vrijheid en tijd om zich in te zetten voor meer gelijkheid en rechtvaardigheid in de samenleving.’ Een betere toekomst was het doel. Het doel lijkt bij uiterst rechts vooral gericht op wat men niet wil, zoals bijvoorbeeld een duurzame economie en genderneutraliteit. Uiterst rechts werpt zich op als de belangenbehartigers van het ‘gezonde verstand’ en ‘de gewone hardwerkende Nederlander.’ Het bestrijdt niet de fouten en de vergissingen van de andere partij, maar ‘herkent in de andere partij een vooropgezet plan, een complot, om de samenleving ‘om te volken’ of met een gecorrumpeerd vaccin een quasi virus te bestrijden. Kwade trouw van een elite tegenover een gezond en onschuldig volk, dat ongerust gemaakt tegelijkertijd onwetend wordt gehouden van de ware bedoelingen.’
Naschrift
Het Algemeen Dagblad schrijft op woensdag 16 november 2022: ‘Als het aan D66 ligt, wordt het in Nederland makkelijker een politieke partij te verbieden. Dat zegt fractievoorzitter Jan Paternotte bij de NOS. Aanleiding zijn de uitspraken van Forum voor Democratie-Kamerlid Gideon van Meijeren waarin een oproep kan worden gehoord om de Tweede Kamer te bezetten. D66 zou een wet willen uitbreiden die nu al geldt om motorbendes te verbieden. Politieke partijen zijn nu uitgezonderd en kunnen niet zomaar worden verboden, maar die uitzondering mag wat D66 betreft verdwijnen.’
Het Boeddhistisch Dagblad artikel Weerbare democraten gezocht (oktober 2021) bespreekt beknopt het boek Weerbare democratie (2015) van Bastiaan Rijpkema waarin hij onder andere ingaat op het onderwerp partijverbod. Het artikel in BD opent met de zinnen: ‘We komen het parlement binnen om ons te bewapenen met de wapens van de democratie. Zoals een wolf een schaap aanvalt, zo komen wij ook,’ aldus Joseph Goebbels in 1928. Een nog betere aansporing om de democratie te beschermen is er niet.’
Henk Molenaar zegt
Een hele hoop tekst voor een duidelijk probleem. De politiek is mn. met zichzelf bezig en kan niet meer vooruit kijken. Het is continu re-actief brandjes blussen met extra geld. Ondertussen kan een eenling bijna de hele nieuwbouw voor honderden duizenden mensen frustreren. Dat vinden we tegenwoordig normaal. Een gebrek aan visie en leiderschap missen we. Laten we vooral niet verder gaan met nog meer regels, onderzoeken en rapporten.