De bel- het was tijd voor de tempeldienst en iedereen liep erheen. De Doan, de monnik achter de gongen en bellen, sloeg een steeds sneller ritme op de grote tempelgong. Iedereen was binnen en de diepe zware stem van de Doan zong de eerste regels ‘Sankira mooooooooonnnn’. Bij de volgende sutra keek Bodai naar het altaar, er hingen gordijntjes voor het boeddhabeeld die half open stonden. Het altaar was een houten constructie met hekjes op de hoeken. De sutra klonk zacht en harmonieus, Bodai kreeg het gevoel alsof het altaar een wieg was met gordijntjes er voor, zacht zong hij de sutra mee, Boeddha sliep nog…
‘s Middags liep Bodai als eerste naar de meditatiehal en toen hij naar zijn plaats in de gang op weg was zag hij de oude monnik helemaal alleen in de meditatiehal zitten. Het was hem al eerder opgevallen dat de oude monnik altijd in de meditatiehal zat als hij naar zijn plekje liep. Hij ging zitten en iedereen druppelde langzaam de hal binnen. Bong, bong, bong, hij zat als een rots, sterk, onbuigzaam, geen pijn,…het was goed zo.
‘s Avonds bij de laatste meditatieperiode. Het geluid van de Bonsho, de grote bel, ebde weg en Bodai bleef nog even op zijn plekje zitten en ging als laatste de trap af. Als laatste de trap af? Hij liep terug en zag dat hij niet de enige was- de oude monnik zat ook nog even in de meditatiehal. Bodai was moe en ging naar bed. Midden in de nacht werd hij wakker door het geluid van een bel, maar hoorde verder niets meer. Hij draaide zich om maar kon de slaap niet meer vatten. Muisstil stond hij op en kleedde zich aan, liep zachtjes de trap op naar de meditatiehal en ging naar zijn plekje. Toen hij de hal in keek zag hij daar ook de oude monnik zitten. Bodai dacht: ‘ik zit tenminste niet helemaal alleen’ en nestelde zich op zijn kussentje, ademde een paar keer diep in en uit en zakte diep in een groot weldadig gevoel. Plotseling kwam een overweldigende emotionele golf omhoog en hij kon er niets aan doen- tranen stroomde onbelemmerd over zijn wangen. Een tweede golf overweldigde hem; hij realiseerde zich dat de oude monnik nog niet naar bed was geweest en vijf nachten achtereen in de meditatiehal had gezeten. Terwijl hij piepend als een kleine kleuter klaagde over pijn in zijn benen. Zacht sloop hij naar beneden en kroop zijn veilige bed in en huilde zich in slaap.
Tingelingelingelingegelingtingelingelingelingegingelinge. Bodai zette het laatste streepje op de muur,… vandaag was de laatste dag. Na zich gewassen te hebben deed hij aan de gym mee. Hij keek om zich heen- bijna iedereen was er, maar niet de oude monnik. Bodai dacht; ‘het is misschien ook te zwaar voor zo’n oude man, al dat gerek en gestrek. Na de meditatie waren er lekkere, speciale hapjes bij het eten. Iedereen straalde en zat te smullen. Bodai rolde zonder problemen de dag door, ‘s Avonds bij de tweede meditatie ronde klonk er een enorme doffe dreun, de helft van de kloosterbevolking veerde op van zijn kussentje. Nog een dreun, nog een, nog een, steeds sneller,…. Wat gebeurt er,… is er brand… Toen de dreunen in een roffelend geluid overgingen realiseerde Bodai dat het de grote tempeltrommel was. Toen klonk in de meditatiehal het kleine tempelbelletje en iedereen stond op. De lama zong in de meditatiehal: ‘Maka Hanya Haramitta Shingyoooo,..ooo’- iedereen zong de sutra mee. Erna liep de lama de trap af en Bodai wachtte tot de monniken naar de trap zouden lopen, maar hij mocht als eerste naar beneden.
Daar kwam de hoofdmonnik naar hem toe. ’Bodai kom eens mee’. Ze liepen samen naar de badkamer, de hoofdmonnik opende de deur en de hoofdmonnik zei: ‘Ga je gang’. Uit het grote houten bad stegen grote stoomwolken omhoog, in het bad dreef een grote zak met kruiden. Bodai liet het zich geen twee keer zeggen en kleedde zich uit waste zich grondig en liet zich toen in het heerlijke warme badwater zakken,… o wat was dit weldadig. Na twintig minuten vond hij het welletjes en stond de volgende al te trappelen om van het bad te genieten.
Vanuit de tempel hoorde Bodai stemmen en toen hij binnen kwam stond de grote man die gewoonlijk naast hem zat met een groepje monniken te praten. Toen hij Bodai zag zei hij stralend: Er is vanavond een boeddhaatje geboren, en ze heet Chiko. Verbaast keek hij de grote man aan, die pakte hem bij zijn schouders en zei: ‘Ik heb zonet een meisje, een dochtertje gekregen.’ Oooooohhh, zei Bodai, is dat jouw vrouw die naast mij zat? Iedereen begon luidkeels te lachen en de lama kwam met een bord lekker hapjes naar hen toe.
De volgende dag vertrokken alle leken en vreemde monniken weer en het klooster voelde weer als vanouds aan. Het gewone normale ritme ving weer aan. Weer trimmen door het dorp, weer nodeloos werk doen, maar de meditatie ging nu wel veel beter dan voor de sesshin,.. de zware trainingsweek. Midden in de nacht… Bodai sliep, maar ook niet. Hij sliep want hij zag zichzelf vredig liggen slapen. Maar hij zag ook de andere monniken liggen, en ook de monniken in het Kannon-tempeltje. Toen werd hij wakker van sutragezang van het oude vrouwtje dat elke morgen in de tempel sutra’s voor haar overleden man kwam zingen. Hij rook de wierook die ze had aangestoken en luisterde hoe ze de laatste sutra zong.
’s Middags- bij de tweede meditatieperiode, klonk de Dokusan bel. De bel voor het privégesprek met de lama, iedereen liep zo snel hij kon naar de tempel. Maar als je in de gang voor de meditatiehal zit ben je eerder bij de bel voor Dokusan. Toen Bodai aan de beurt was lachte de lama hem vriendelijk toe. Na zijn buigingen vertelde Bodai in geuren en kleuren dat hij vannacht zichzelf zag slapen. Zoooooo, zei de lama, ‘als jij jezelf zag slapen,…. wie keek er dan? Verbijsterd keek Bodai de meester aan die lachend zei: ‘maak je maar niet ongerust het zijn lucide dromen, het gaat vanzelf wel weer over. Ik ben trots op je dat je de hele week hebt meegedaan.’ Toen pakte hij zijn bel en belde Bodai weg om de volgende te laten komen.
Drie weken later begon het hele circus weer opnieuw. Een dag voor de sesshin hing er over het tempeterrein de zelfde koorts als de eerste keer. Er lagen matrassen in zijn kamer, de Tenzo, de koks liepen met mondvoorraad te sjouwen er werden extra meditatieplekken gecreëerd- het klooster was in rep en roer. Toen Bodai de Tenzo op het pad naar de tempel tegen kwam zei hij: ‘de lama heeft naar je gevraagd.’ Bodai ging naar diens kamer en nadat hij op de deur had geklopt kwam de lama naar buiten en zei: ‘goed dat je er bent, ga eens even met me mee’. Samen liepen ze naar de meditatiehal, boven gekomen vroeg de lama ‘pak je kussen even’. Ze liepen samen de hal in en in de hoek bij de achterste bank zei de lama ‘dit is je nieuwe plekje. Ik zal straks een bordje maken met je naam er op en dat hangen we dan boven deze plek.‘De lama liep de meditatiehal uit en Bodai legde zijn kussen op zijn nieuwe plek- hij mocht in de meditatiehal zitten. Hoefde niet meer op de plek in de gang te zitten, trots als een pauw liep hij de trap af.