De val van de Berlijnse muur in 1989 was het einde van de Koude Oorlog en luidde volgens de politicoloog en filosoof en ex-neocon Francis Fukuyama (1952) het einde van de geschiedenis in. Zijn boek The End of History and the Last Man (1992) maakte hem beroemd, maar de realiteit van de geschiedenis haalde hem in.
In zijn recent verschenen Liberalism and Its Discontents, vertaald als Het liberalisme en zijn schaduwzijden, schetst hij een beeld van wat het Amerikaanse Freedom House omschrijft als een wereldwijde liberaal-democratische ‘recessie’. Dit artikel geeft een bescheiden indruk van Fukuyama’s betoog. Daniël Boomsma vat in zijn artikel het standpunt van Fukuyama samen als: ‘Het liberalisme heeft zich vergaloppeerd, maar kan zijn hegemonie opnieuw vestigen als het zichzelf beteugelt.’
Fukuyama verstaat onder ‘klassiek liberalisme’ de politiek-maatschappelijke stroming die ontstond tijdens de Verlichting in de tweede helft van de 17de eeuw. Het bepleitte de inperking van de macht van regeringen doormiddel van wetten en door de vorming van instituties die de rechten beschermen van individuen die vallen onder de jurisdictie van deze regeringen. Het liberalisme bestaat uit verschillende politieke opvattingen, die het desondanks eens zijn over het fundamentele belang van gelijke individuele rechten, van de wet en van de vrijheid. Wikipedia noemt globaal drie stromingen: het klassiek liberalisme (het oorspronkelijk economisch liberalisme), het conservatief-liberalisme (rechts liberalisme) en het sociaalliberalisme (links liberalisme).
Rechtvaardigingen
Er zijn drie essentiële rechtvaardigingen die liberale samenlevingen in de loop van de eeuwen naar voren brachten. De eerste is pragmatisch van aard: het liberalisme is een manier om (politiek) geweld te reguleren en om mogelijk te maken dat verschillende bevolkingsgroepen vreedzaam met elkaar leven. Tolerantie is het belangrijkste principe van het liberalisme. De tweede rechtvaardiging is moreel: het liberalisme verdedigt de elementaire menselijke waardigheid, in het bijzonder de menselijke autonomie. Dit is de mogelijkheid van ieder individu om zelfstandig keuzes te maken. De derde en laatste rechtvaardiging is economisch van aard: het liberalisme bevordert economische groei door eigendomsrechten en de vrijheid van het drijven van handel.
Op bladzijde 17 van het eerste hoofdstuk What is Classical Liberalism? stelt de politicoloog Fukuyama dat voorstanders van het liberalisme ter rechter- en linkerzijde kernprincipes ervan tot het uiterste doorgedreven hebben, waardoor deze principes werden ondermijnd. De extreme versies van het klassieke liberalisme veroorzaakten vervolgens een terugslag, die de bron is van rechts-populisme en van links-progressieve bewegingen die het liberalisme bedreigen.
Neo-liberalisme
Een van de belangrijkste domeinen waarin de liberale opvattingen werden doorgezet tot in het extreme is de economie, dit wordt het ‘neo-liberalisme’ genoemd. De 19de eeuw was de bloeitijd van het ongeremde marktkapitalisme, waarbij de staat nagenoeg geen rol speelde bij het beschermen van individuen tegen de gevolgen ervan. Economische recessies en bankcrises kwamen geregeld voor.
De eerste was in 1880, vooral in de vroege 20ste eeuw veranderde dit echter, omdat overheden in Europa en de Verenigde Staten zich actief gingen bemoeien met het reguleren van dit kapitalisme. ‘The crisis of global capitalism in the 1930s gave states much legitimacy at the expense of private markets, leading to the rise of expansive regulatory and welfare states in Europe and North America,’ bladzijde 21 van hoofdstuk 2 From Liberalism to Neoliberalism. In de jaren 1970 leidde dit volgens Fukuyama tot een buitensporige staatsbemoeienis, waardoor het ene land na het andere gebukt ging onder een grote schuldenlast, grote werkeloosheid en hyperinflatie.
Ondermijning
Deregulering, privatisering en een strikte controle op de hoeveelheid geld in omloop hadden een gunstig effect op het herstel van de economie van de VS en van andere ontwikkelde landen. De neoliberale agenda werd echter tot in extremis doorgevoerd en ontwrichtte na een periode van snelle economische groei de wereldeconomie. Hierdoor ondermijnde het neo-liberalisme zijn eigen succes. Deregulering bleek wel te helpen in veel sectoren van de échte economie. Het bleek echter rampzalig toen dit in de jaren 1980 en 1990 werd toegepast in de financiële sector.
Neoliberalen hadden niet alleen kritiek op de economische interventie van de overheid, maar ook op het temperen van de sociale ongelijkheid die door de markteconomie werd veroorzaakt. ‘Persoonlijke verantwoordelijkheid’ is een belangrijk concept in het liberalisme, maar neoliberalen dreven ook dit extreem door volgens de politicoloog. Hij schrijft: ‘Liberalism properly understood is compatible with a wide range of social protections provided by the state. Individuals should of course take personal responsibility for their lives and happiness, but there are many circumstances where they face threats that lie well beyond their control.’
Veel van de neoliberale vijandigheid ten opzichte van de staat is ‘simpelweg irrationeel’, bladzijde 28. Overheden zijn nodig om publieke goederen te leveren als die markten dit uit zichzelf niet doen, zoals bij de openbare gezondheidszorg, de rechtbanken, het toezicht op voedsel- en medicijnveiligheid, de politie en de nationale defensie. De auteur is van mening dat: ‘liberal states require governments that are strong enough to enforce rules and provide the basic institutional framework within which individuals can prosper.’ Het neoliberalisme en de gevolgen ervan plaveiden de weg voor de rechts-populistische reactie.
Op bladzijde 45 van hoofdstuk 3 The Selfish Individual wijst de politicoloog erop dat de toenemende individualisering altijd met gevoelens van reserve en ambivalentie werd ontvangen. Dit komt omdat mensen sociale wezens zijn. Terwijl individuen zich storen aan de beperkingen die de ‘samenleving’ aan hun oplegt, verlangen ze echter tegelijkertijd naar banden met de gemeenschap en maatschappelijke solidariteit en voelen ze zich in hun individualisme eenzaam en vervreemd.
Identiteit
De auteur opent hoofdstuk 5 Liberalism Turn on Itself met de opmerking dat iedereen een ‘innerlijk zelf’ heeft dat respect en erkenning verdient en dat dit al lang de ronde doet in het Westen. Er bestaan allerlei uiteenlopende identiteiten, maar ‘identity politics’ richt zich volgens de auteur vooral op ras, etniciteit en gender en sommigen zien deze als essentiële elementen van hun ‘ik’.
In jaren 1960 ontstonden in de VS verschillende sociale bewegingen van achtergestelde groepen. Identiteitspolitiek mobiliseerde individuen om zich bewust te worden van hun achterstelling en dit te delen met andere groepsleden. De burgerrechtenbeweging bracht belangrijke juridische veranderingen teweeg zoals de Civic Rights Act van 1964 en de Voting Act van 1965. De wetten verboden de belangrijkste vormen van discriminatie van Afro-Amerikanen en van vrouwen.
In zijn artikel Achter de geschiedenis aan schrijft Daniël Boomsma dat identiteitspolitiek volgens Fukuyama onlosmakelijk verbonden is met het liberale ideaal van gelijke rechten, het schoot echter tekort in de strijd van gemarginaliseerde groepen. ‘Maar,’ schrijft Boomsma, ‘nu voert links het volgens hem te ver door en zou het zich overmatig richten op bevestiging van groepsidentiteiten – ras, etniciteit en gender. Daarmee kiest links voor een ontkenning of op z’n minst een fatale relativering van het ‘klassiek liberale’ ideaal van autonome individuen. Bovendien overdrijft links de uniformiteit van die groepen.’ Het liberalisme moet daarom het kader zijn waarbinnen identiteitsgroepen strijden voor hun rechten.
Matigheid
Hoofdstuk 10 Principles for Liberal Society is het laatste hoofdstuk van Fukuyama’s boek. Daarin pleit pleit hij voor de renaissance van het liberalisme en verwijst naar de Oud Griekse inscriptie mèdèn agan op de Apollotempel in Delphi dat ‘niets in overmaat’ betekent. De antieke Grieken zagen ‘matigheid’ (Oud Grieks: sōphrosynē) als een van hun vier kardinale deugden in het politieke en persoonlijke leven. Echter, de politicoloog meent dat deze deugd in de moderne tijd over het algemeen is afgedankt, omdat zij een kunstmatige rem is op het innerlijke zelf. Immers, de bron van menselijk geluk en succes zou de volledige ontplooiing van dit ‘ik’ zijn. Hieraan besteedt hij uitgebreid aandacht in hoofdstuk 3 The Selfish Individual en hoofdstuk 4 The Sovereign Self. Francis Fukuyama eindigt zijn boek met: ‘Sometimes fulfillment comes from the acceptance of limits. Recovering a sense of moderation, both individual and communal, is therefore the key to the revival – indeed, to the survival – of liberalism itself.’ In augustus 2021 verscheen in BD het artikel Bovenal bemin de mens over ‘seculiere ethiek’.
Opmerkingen
Fukuyama was een belangrijk figuur tijdens de opkomst van het neoconservatisme in de VS. Een jaar voor de invasie van Irak van 2003 brak hij hiermee af en keurde de Irakoorlog af. ‘Having long regarded myself as a neoconservative, I thought I shared a common worldview with other neoconservatives-including friends and acquaintances who served in the administration of George W. Bush,’ schreef hij in zijn boek America at the Crossroads: Democracy, Power and the Neoconservative Legacy (2006).
Al in 2018 besprak Louis Menand in zijn artikel Francis Fukuyama Postpones the End of History diens mening dat de obsessie van het ‘progressive left’ met identiteitsgroepen de grootste bedreiging vormt voor het liberalisme. De politicoloog erkent volgens Menand dat het nodig is dat mensen iets van een nationaal bewustzijn hebben, zij het etnisch of godsdienstig. Voor het overige blijft Fukuyama echter een voorstander van integratie en van universalisme. ‘Hij wil verschillen gladstrijken, niet beschermen.’ Hij heeft geen belangstelling voor de gebruikelijk liberale oplossing bij diversiteit, namelijk pluralisme en multicultarisme.
Ook over ‘social trends’ is Menand duidelijk: ‘De huidige trends zetten zich niet voort, maar veroorzaken een terugslag en het herschikken de kaarten van het maatschappelijke kaartspel. De identiteiten die mensen vandaag omarmen, zijn de identiteiten waar hun kinderen morgen aan willen ontsnappen. Over de hele linie bestaat de geschiedenis uit grote waagstukken. Daarom is het zo lastig om erover te schrijven en om voorspellingen te doen. Tenzij je geluk hebt.’
Progressieve zaak
Daniël Boomsma, die we al eerder tegenkwamen in dit artikel schrijft: ‘Het liberalisme moet weer worden wat het eigenlijk altijd al was, betoogt Francis Fukuyama in Het liberalisme en zijn schaduwzijden.’ In dit boek loopt hij de doorgeschoten liberale ideeën langs, pleit voor matiging en hoopt hiermee dat het liberalisme zijn oude gezagspositie herwint. Boomsma verwacht hier echter weinig heil van. Hij brengt in herinnering dat onder druk van linkse bewegingen de ‘nieuwe liberalen’ in de 19de eeuw wel konden breken met het oude leerstuk van laissez faire in de economie. ‘Nu die druk opnieuw door links wordt opgevoerd ontstaat opnieuw het risico dat liberalen in een conservatieve reflex schieten, en zich vasthouden aan wat ze weten, of wisten.’
‘Nostalgisch schrijft Fukuyama over de burgerrechtenbeweging van de jaren zestig die in zijn beleving toch nog tenminste zou hebben gestreefd naar ‘kleurenblindheid’ – een voortzetting van het streven naar het liberale samenlevingsideaal,’ merkt Boomsma op. ‘Maar dat intellectuelen en activisten van nieuwe emancipatiebewegingen met die traditie zouden breken, en zich zelfs op het terrein van het rechts-nationalisme zouden begeven, is een nogal aanmatigend verwijt. Fukuyama onderschrijft weliswaar het streven naar individuele vrijheid, maar schuift de kritiek van hen die dat streven willen verbreden en verdiepen te makkelijk terzijde.’
Wat Boomsma betreft legt Het liberalisme en zijn schaduwzijden vooral de stagnatie van het liberalisme in zijn klassieke vorm bloot en van de auteur Fukuyama. Een ideologische herijking op de nieuwe politieke situatie zou volgens de criticus het liberalisme daarentegen veel relevanter kunnen maken. Geen renaissance van oude ideeën dus, ‘maar veeleer een zoektocht naar eigentijdse politieke antwoorden die de ‘progressieve zaak’ verder brengen.’
Woke
‘Woke’ wordt niet vermeld in Fukuyama’s boek, maar de auteur verwijst er impliciet naar. In de bronvermelding staan titels van artikelen over het Afro-Amerikaanse ‘woke’ in België en Nederland. One World schrijft bijvoorbeeld: ‘‘Woke’ mensen zouden volgens veel tegenstanders vooral bezig zijn anderen de les te lezen welke taal zij wel of niet zouden moeten gebruiken. Maar de strijd over het woord ‘woke’ gaat over meer dan taal of begripsverminking. Het lijkt inmiddels een politiek codewoord om discussie over institutioneel onrecht in Nederland de kop in te drukken.’