Het gebeurt met grote regelmaat bij het slapen gaan. Ik leg mijn hoofd op het kussen, trek mijn dekbed over me heen, en dan opeens begint in mijn bewustzijn het Onze Vader zich te spreken, of zelfs te zingen, terwijl ik mijn lippen niet beweeg. Het houdt maar niet op, totdat ik inslaap. Ook overdag laat het gebed des Heren zich op gezette tijden in mij horen. Ik neurie wel eens mee op de melodie of zing het uit volle borst wanneer niemand anders thuis is.
Dit speelt al een aantal jaren. In het begin verontrustte mij het wel. Ik betwijfelde of het Onze Vader passend was voor een boeddhist die heel zijn vertrouwen stelt in de nembutsu. Maar de afgelopen tijd is de realisatie doorgebroken dat ik zo vrij ben als een vogeltje, losgezongen van welk woord of gebod dan ook. Niet dat ik geen ankerpunten heb overgehouden aan inmiddels vijftien jaar vorming door de boeddhistische praktijk.
Om te beginnen adem ik Yogacara, een boeddhistische school die in de tijd ongeveer is samengegaan met de opkomst van zen in China. Zen heeft de invloed van veel scholen in zich opgezogen en verwerkt, maar intuïtief blijft de klok bij mij stilstaan bij Yogacara. Over alles wat daarna komt, heb ik het nodige gelezen, maar het heeft me nooit echt kunnen boeien welk geschrift in de Chinese scholenstrijd belangrijker werd geacht dan alle andere. Ook Dogens Shobogenzo, intensief bestudeerd, heeft geen blijvende indruk achtergelaten. Het is, welbeschouwd, allemaal meer van hetzelfde in de trant van Bodhidharma en Linji, alleen een beetje geleerder opgeschreven.
In plaats daarvan vliegen we door de eeuwen heen naar de Japanse monnik Honen, de eerste van alle geleerden die Mahayana heeft voortgebracht die met de beperkte bronnen die hij tot zijn beschikking had, de doctrines en de beoefening van ongeveer vijftienhonderd jaar boeddhisme evalueerde in zijn onvolprezen boek Senchakushu. Ook al is met de wetenschap van nu bekend dat de dharma beperkt toegankelijk was voor leken, Honen concludeerde niet zonder reden dat de hoofdweg van het boeddhisme het smalle pad was, vrijwel alleen toegankelijk voor monniken.
In het getroubleerde politieke en religieuze klimaat van zijn tijd kostte Honens alternatieve beoefening hem bijna (letterlijk) de kop. Hij en zijn leerling Shinran kwamen er vanaf met een verbanning, zij het naar ver van elkaar verwijderde oorden in Japan. Hierdoor hebben zij niet lang van elkaars gezelschap mogen genieten, maar geïnspireerd door Honen schreef Shinran in afzondering het in mijn ogen mooiste boek van Mahayana, getiteld Kyogyoshinsho. Ook de beoefening van het zelfverklaarde ‘Grote Voertuig’ was in de evaluatie van Honen in realiteit in de overgrote meerderheid bij monnikenwerk gebleven. Op het spoor gezet door Honen, is het Shinran die in zijn boek op geheel eigen wijze uitwerkt dat de deuren van Mahayana wijd open staan voor iedereen, monnik of leek, die in de beoefening boeddha’s naam (nem-butsu) in gedachten of op de lippen neemt en leeft in het vertrouwen van zijn bevrijdende kracht.
Shinboeddhisme, dat in een kronkellijn teruggaat op Honen en Shinran, heeft zich allang weer gesplitst in verschillende kerken die ieder eigen exegetische accenten leggen. Maar wie zo vrij is als een vogeltje, fladdert daar allemaal overheen en pikt waar nodig een graantje mee. Boeddhisme is voor volgelingen; het is de rimram ervan waarvan je je moet bevrijden, omdat je anders zelf de tralies bouwt waarachter je je geestelijk opsluit. Alleen in combinatie met elementen uit mijn zentraining kan ik de nembutsu tot uitgangspunt maken van mijn beoefening; tegen mijn zenleraar heb ik wel eens gezegd dat de nembutsu even raadselachtig is als een koan, dat de nembutsu voor mij soms zelfs gelijk is aan een levensechte koan waarvan je de werking niet logisch kunt beredeneren.
Zo leef ik binnen de brede baaierd van Mahayana met mijn voeten in verschillende werelden. Gelukkig heb ik aan zen één korte tekst overgehouden, die van de Hartsutra, een tekst die mij dierbaarder is dan alle andere, omdat alles wat erin wordt uitgesproken, vervolgens wordt ontkend. De Hartsutra bevrijd je iedere keer weer van de macht van de woorden en opent je geest voor andere bronnen van wijsheid, of het nu het zwijgen van de sangha is, of de bijbel, of de talmud, of gedichten of andere teksten uit de wereldliteratuur. Overal vind je in zulke bronnen parallellen met de dharma, zo niet de dharma zelf.
Dezer dagen herlas ik het boekje Over het existentialisme van Jean-Paul Sartre, een vertaling van de openbare les L’existentialisme est un humanisme, die hij eind 1945, na de bevrijding van Frankrijk, in Parijs voor een duizendkoppig gehoor uitsprak. Centraal in deze rede staat dat ‘existentie vóór essentie’ komt, dat de mens vrijheid is, mede bepaald misschien door de omstandigheden van zijn geboorte, maar niet gedetermineerd door het ‘zelfontwerp’ van welke identiteit of leer dan ook. Passen we Sartre’s filosofische uitgangspunt toe op boeddhisme, dan is er geen dharma die als een voorgegeven werkelijkheid met al zijn bijbehorende imperatieven bestaat.
Of je nu Sartre helemaal volgt of helemaal niet, laat je als boeddhistisch beoefenaar in ieder geval niet klein maken door het fundamentalisme van de letterknechten die uit naam van de essentie van hun boeddhisme de dharma ontleden in feiten, geboden en beperkingen. Zoek je eigen pad, ga staan waar je niet kunt staan, en durf uiteindelijk je wieken op te heffen en weg te vliegen, vrij als een vogeltje. Ook wat boeddhisme wordt genoemd, gaat daarover: bevrijding, vrijheid, hier en nu.
— Taigu
Elsbeth zegt
diepe buiging
Taigu zegt
🙏🏻
Shaku Horan zegt
Beste Taigu
Goed om te zien dat je Honen hebt ontdekt. Geen Honen, geen Shinran…. Voor de leek in Japan is het echter allemaal hetzelfde. En dat is het waarschijnlijk ook. Enkel Namu Amida Butsu.
Ik hoop dat het je goed gaat.
Horan