Emoties ervaren we de hele dag door. Toch worden ze tegenwoordig beschouwd als iets bijzonders, zelfs iets kostbaars. Emoties trekken kijkcijfers en zetten mensen aan tot consumeren. Politici proberen mensen te raken in hun emotionele leven en een kunstwerk dat emoties oproept, oogst veel bewondering. Het kijkt wel of ons leven zo saai is geworden dat elk beetje reuring tot grote opgewondenheid aanleiding geeft. Wat zijn emoties eigenlijk? Het zijn verstoringen in het lichaam die een bepaalde uitleg krijgen, welke door de omstandigheden worden bepaald (bladzijde 285). Of ook wel: het totaal van ervaringen waarmee we beseffen hoe we ons voelen (bladzijde 301).
Een culturele constructie
Richard Firth-Godbehere presenteert zijn lezers in een lijvig boekwerk een inleiding in de wereldwijde geschiedenis van de emoties. Het boek wil 3 dingen aantonen:
- dat emoties verschillen per cultuur en historische periode,
- dat emoties ingewikkeld en veranderlijk zijn en verschillende niveaus bestrijken,
- en dat emoties een geschiedenis hebben.
Hij begint echter met de vaststelling dat emoties een culturele constructie zijn. Het idee dat gevoelens iets zijn wat in de hersenen plaatsvindt, werd aan het begin van de 19e eeuw bedacht (bladzijde 10). Daarmee bedoelt Firth-Godbehere niet te zeggen dat emoties niet bestaan, maar dat het woord een verzamelnaam is voor een aantal verschillende belevenissen. We verstaan hieronder de manier waarop we door onze ervaringen worden geraakt, de manier waarop dit ons gedrag bepaalt en hoe we daar vanuit onszelf op reageren. Al deze zaken worden gedeeltelijk bepaald door onze opvoeding en cultuur. Toen dit inzicht in wetenschappelijke kringen doordrong, ontstond er volgens Firth-Godbehere langzamerhand een discipline die de geschiedenis van de emoties onderzoekt. De publicaties die de resultaten van dit onderzoek beschrijven, zijn meestal niet erg leesbaar, behalve dan voor vakgenoten. Dit boek is echter een poging om de nieuwe, vaak verrassende inzichten, ook voor de leek kenbaar te maken.
De Griekse passies
Het woordje ‘passie’ komt uit het Grieks, waar het zoiets betekent als iets dat je ondergaat. Een passie is een aandoening van de ziel die een mens uit evenwicht brengt en wie uit evenwicht is, ziet de dingen niet in een juiste proporties. Als je je leven in de hand wilt houden, kun je dus maar het beste proberen om passies te vermijden. De Grieken dachten dus anders over emoties dan wij en Firth-Godbehere probeert dat duidelijk te maken aan de hand van een vluchtige bespreking van de ideeën van Plato en Aristoteles hierover. Volgens beide bestaat de ziel uit drie delen: het kennen, de zetel van daadkracht of moed en de zetel van begeertes. Dit geeft in elk geval ruimte om tegengestelde gevoelens te verklaren en de uitleg van de emotie als een teveel. Het is jammer dat hij niet veel verder komt, omdat de klassieke wereld veel meer te bieden heeft. Andere filosofische stromingen zoals bijvoorbeeld de Stoa hebben veel meer over dit onderwerp te zeggen en daarnaast is er natuurlijk de literatuur in de vorm van gedichten en toneelstukken.
De kruistochten
Firth-Godbehere beschouwt Augustinus van Hippo (354 – 430) als een soort nieuwe Boeddha omdat deze zou hebben geprobeerd om het nirvāṇa te bereiken (bladzijde 87). Augustinus heeft verder volgens hem met zijn zwart-wit denken heeft veel invloed gehad op de westerse opvatting van emotie. Die emoties komen op een bijzondere manier aan het licht door de collectieve waanzin die ‘de kruistochten’ worden genoemd. De eerste begon in 1071 door een oproep van paus Urbanus.
Enige tijd na de kruistochten vindt de val van Constantinopel plaats en komt de stad in handen van de Turken. De zijderoute is dan versperd. Dit gaf aanleiding tot de zoektocht naar alternatieve routes, zoals vaarroute om Kaap de Goede Hoop en later de ontdekking van Amerika. Er braken volgens de auteur angstige tijden aan, er kwamen besmettelijke ziektes, heksenvervolgingen en er was de inquisitie. Thomas van Aquino (1285 – 1274) schreef de eerste verhandeling over de passies van de ziel. Er zijn volgens hem twee soorten passies: die welke worden gedreven door begeerte (liefde en haat, verlangen en afkeer, blijheid en droefenis) en die welke gedreven worden door verbolgenheid (hoop en wanhoop, moed en angst, boosheid). In 1517 publiceerde Luther zijn stellingen, die hoofdzakelijk waren gericht tegen de aflaten. Blijkbaar appelleerde hij aan een al aanwezig gevoel van ongenoegen, want het resultaat was de uitbraak van meerdere religieuze oorlogen. De ellende werd volgens Firth-Godbehere nog verergerd door de kleine ijstijd, die door het mislukken van oogsten weer honger veroorzaakte, en uitbraken van de pest en andere besmettelijke ziektes. Menigeen begon te vermoeden dat het einde der tijden, de apocalyps aanstaande was.
Smaak
Volgens Firth-Godbehere was John Locke (1632 – 1704) de eerste die grondrechten introduceerde, rechten die niet door een koning zijn ingesteld. Het waren er drie: leven, vrijheid en bezit. Ze komen volgens de schrijver zelfs terug in de eerste regel van de Amerikaanse grondwet, alleen wordt bezit daar vervangen door geluk (zie bladzijde 138-139. Dit is eigenlijk onjuist, want er staat ‘the pursuit of happiness’ en niet ‘the right on happiness’.)
Deze ontwikkelingen kenmerken de verlichting, waarin schuchtere stappen tot secularisering van het openbare leven plaatsvinden. In elk geval, vervolgt Firth-Godbehere, leidt het toegenomen verlangen naar luxe tot een waardering van de goede van smaak, dat een grote rol gaat spelen. Onder ‘smaak’ wordt het proeven van voedsel verstaan, maar ook een gecultiveerd gevoel voor schoonheid. Goede smaak werd beschouwd als iets wat een mens verheft, het werd zelfs bijna iets religieus (bladzijde 145). Het werd gedefinieerd als de harmonie van samenstellende delen. Smaak maakt dus begeerte tot iets edels. De vraag naar luxegoederen stimuleerde handel en de economie van vooral Engeland en Nederland. Het maakte ook oorlog noodzakelijk, want alles moest van ver komen en de belangen moesten worden beschermd. Firth-Godbehere vindt dit allemaal prima, want het was goed voor de economie.
Natuurlijk kun je bij het beschrijven van de verlichting niet om Descartes heen. Deze schreef onder andere een boek over de passies van de ziel. Deze passies worden volgens Descartes op mechanische wijze veroorzaakt en zijn daarom rationeel verklaarbaar. Het woord ‘emotie’ werd volgens Firth-Godbehere het eerst door Descartes gebruikt. Het betekende oorspronkelijk ‘onrust’. Het is volgens Descartes een mechanische beweging van zintuigen naar het hart en vandaar naar de pijnappelklier, waar het door de geest wordt opgemerkt. De meest fundamentele emotie is in de tekst bewondering of waardering. Volgens Firth-Godbehere is Thomas Brown (1778- 1828) echter de bedenker van de emotie zoals wij die kennen. Deze situeerde emoties in de hersenen. Ze zijn het contact met de wereld zonder tussenkomst van passies of gevoelens. Dat betekent dat de geest er niet eerst over oordeelt. Dit leidde tot een nieuwe theorie volgens welke de emoties reacties zijn van de hersenen op iets wat in het lichaam gebeurt. Dat betekent dat iemand treurig is omdat hij huilt en niet omgekeerd. Firth-Godbehere vindt dit geniaal, maar het klinkt absurd. Het zou betekenen dat de droefenis voorbij als het huilen stopt. Als iemand dus zegt treurig te zijn vanwege de dood van een geliefde, dan vergist hij zich blijkbaar. Het is met ander woorden een definitie van emotie, waarbij deze niet langer een symptoom is van een geestesgesteldheid. Het is het lichaam dat iets doet en dat wordt dan achteraf uitgelegd als een emotie. James theorie was om allerlei onbenullige redenen niet perfect’ geeft Firth-Godbehere toe op bladzijde 168. Toch is hij er trots op want de Engelse theorieën over emoties worden volgens hem wereldwijd als gezaghebbend aanvaard.
Schuld en schaamte
Firth-Godbehere wijdt ook aandacht aan het verschil in schuld- en schaamtecultuur. In de eerste soort samenleving is men bang voor straf om iets verkeerd te doen. Een belangrijk uitgangspunt is dat iedereen zelf verantwoordelijk is voor zijn daden. Het begrip ‘karma’ en het zondebegrip sluiten daar naadloos op aan. In een schaamtecultuur is men bang voor het oordeel van de ander of de samenleving als geheel. Het gaat dan niet zozeer om de verantwoordelijkheid ten opzichte van een eigen geweten, maar om verantwoordelijkheid ten opzichte van het geweten van de anderen. Begrippen als ‘eer’ en ‘reputatie’ spelen dan een grote rol. Er bestaat ook een angstcultuur, dan is men steeds bang om iets verkeerd te doen (zie bladzijde 177).
Firth-Godbehere komt tot de conclusie dat dit onderscheid tussen verschillende culturen niet al te absoluut moet worden genomen, omdat schuld, schaamte en angst in elke samenleving wel een rol spelen. Inderdaad heeft Jean-Paul Sartre heel wat bladzijden gewijd aan het beschrijven van de imponerende ervaring van de oordelende blik van de ander. Michel Foucault, die Firth-Godbehere onleesbaar vindt, beschrijft hoe in de psychiatrie de arts met eenzelfde oordelende blik naar zijn patiënten kijkt. De patiënt kan zeggen wat hij wil, maar de dokter hoort alleen de ziekte spreken.
Het is interessant dat dezelfde machtsverhouding terugkomt in het huidige vertoog over het brein. Regelmatig verschijnen er medici in de media die ons proberen wijs te maken dat niet wij, maar ons brein de dienst uitmaakt in ons leven. Firth-Godbehere doet daar dapper aan mee. De werking van het brein wordt ons immers getoond door ingewikkelde machines die allemaal leuke geluidjes maken, denk maar aan de eerste scene van Monty Python’s film ‘The meaning of life’. Daarom moet wat de wetenschappers over het brein zeggen wel waar zijn en weten wij als buitenstaanders niets van onszelf af. Firth-Godbehere maakt het nog erger doordat hij als buitenstaander allerhande emotionele zaken in andere culturen beschrijft aan lezers die ook buitenstaanders zijn. Daarbij vertelt hij in westerse of wetenschappelijke termen wat deze mensen uit een andere cultuur bedoelen en denken. Het dreigt dus af te glijden naar een soort aapjes kijken, omdat er geen vertegenwoordigers uit de betreffende culturen aan het woord worden gelaten.
Conclusie
Om te beginnen vind ik de vertaling eigenlijk onder de maat, het overnemen van Engelse woorden als bias (vooringenomenheid), othering (als vreemd beschouwen), empowerment (zelfbevestiging), boom (rage) en geüpdated (bijgewerkt) in de Nederlandse tekst zijn een teken van taalarmoede en volgens mij niet te pruimen. Chinese woorden zijn verkeerd getranslitereerd (bijvoorbeeld yu in plaats van you). Erger is dat Firth-Godbehere niet de indruk geeft dat hij veel heeft begrepen van de Chinese en andere exotische culturen die hij beschrijft. Zijn verklaringen zijn vaak erg ingewikkeld, alsof hij een puzzel heeft opgelost. Hij leeft zich niet in in de samenleving of cultuur die hij beschrijft. De voornaamste emotie die hij daarbij zelf toont is een mateloze arrogantie. Vaak neemt hij een verhaal uit een boek of een traditie en geeft er een compleet eigen draai aan, hiervan zijn voorbeelden te over. Het verhaal van het kind in de put zoals hij het op bladzijde 180 vertelt is niet in het boek Mengzi te vinden. Hij citeert passages uit de Zhuangzi, maar heeft er niets van begrepen. Hij is totaal onbekend met de continentale traditie, noemt Kant niet, noch mensen als Scheler, Binswanger, Bergson of Merleau-Ponty.
Een nog grotere lacune vind ik dat hij nergens bij de kunst of literatuur te rade gaat. Zowel in het antieke Griekenland, in de Middeleeuwen als in Azië, zijn er enorm veel dagboeken, gedichten, schilderingen, toneelstukken, opera’s en standbeelden gemaakt die allemaal emoties uitdrukken en ook het waarom ervan aantonen. Hier valt vaak meer uit te leren dan uit geleerde verklaringen en ze gaan meestal niet over een bepaalde klasse van de samenleving alleen, maar over de samenleving als geheel. Firth-Godbehere doet alsof dit allemaal niet bestaat.
Een andere bron van ergernis is dat Firth-Godbehere vaak complete onzin beweert, omdat hij te lui is om even Wikipedia te raadplegen. Zo laat hij Alexander de Grote in India tot aan de Ganges komen (het moet de Indus zijn), is volgens hem de bodhiboom een moerbei (het is de ficus religiosa), laat hij Augustinus de bijbelboeken van zijn bureau halen (ze lagen in de tuin bij zijn vriend Alypius, zie ‘Belijdenissen’ einde hoofdstuk 8) en beweert hij dat het in het boeddhisme draait om het opheffen van chanda. Dit laatste betekent echter actiebereidheid. De Abhidhammattha-sangaha zegt hierover onder andere: ‘chanda betekent de wil om te handelen (kattu-kamma), dat wil zeggen een handeling uit te voeren of een resultaat te bereiken…’. Het is dus iets dat je naar de verlossing helpt en niet iets dat je moet overwinnen.
Firth-Godbehere lijkt echter wel naar het leven te schrijven. Dat komt door een foefje dat hij uit den treure toepast. Hij begint telkens een uiteenzetting met een bijna filmische beschrijving van een situatie, zodat de lezer er met zijn aandacht middenin zit. Die situaties komen natuurlijk voor het grootste gedeelte uit zijn verbeelding, maar de methode werkt wel, althans in het begin. Zodra je het doorkrijgt wordt het irritant. Als we dat allemaal echter ter zijde laten, blijft er echter toch een boek over dat misschien aardig is voor onder de kerstboom. Firth-Godbehere laat zijn lezers door de geschiedenis heen kennis maken met veel culturen over gehele wereld. Hij schrijft vlot en wijst er steeds op hoe emoties een grote rol spelen in de geschiedenis. Zo leer je heel wat bij en krijg je interessante doorkijkjes. Het geeft de lezer misschien aanleiding om met wat andere ogen te kijken naar het journaal en de babbelshows op de TV.
Richard Firth-Godbehere is onafhankelijk onderzoeker en verbonden aan het Centre for the History of Emotions aan de Queen Mary University in London, waar hij ook promoveerde. Hij heeft twee keer een prijs voor academische uitmuntendheid gekregen.