Er is in het zen van de eenentwintigste eeuw te veel ruis op de lijn en nog steeds te weinig engagement. Inzicht wordt onnodig moeilijk gemaakt. Zen is welbeschouwd helemaal niet moeilijk. Er zijn twee leraren die je moet bestuderen en dan ben je klaar.
De ene is de zesde zenpatriarch, Huineng (China, zevende eeuw na Chr.), aan wie de Platform Sutra wordt toegeschreven. Het eerste deel van deze tekst bestaat uit het levensverhaal van Huineng. Afkomstig uit een straatarm milieu was zijn werk brandhout verzamelen en verkopen. Op een goede dag kwam hij tot een spontaan ontwaken toen hij iemand de Diamant Sutra hoorde reciteren.
Hierdoor geïnteresseerd meldde Huineng zich aan bij een zenklooster met wel duizend monniken. Daar kreeg hij na een eerste onderhoud met de abt, de vijfde patriarch, een onaanzienlijk baantje in de keuken. Toen de abt een schrijfwedstrijd afkondigde om zijn opvolger te bepalen, versloeg Huineng met glans de hoofdmonnik, die als favoriet gold. Zo werd hij de zesde zenpatriarch.
De Platform Sutra vervolgt met een aantal hoofdstukken met capita selecta uit het verdere leven van Huineng. Vlak vóór zijn dood geeft hij zijn leerlingen uitleg over de fijne kneepjes van het vak van zenmeester. Het is de kortste schriftelijke cursus voor het zenleraarschap die ik ken. Je bent er in een half uurtje mee klaar en iedereen kan het.
Toen ik de sutra onlangs herlas, merkte ik op dat Huineng al ontwaakt was toen hij het klooster inging. Hij behoorde echter niet tot enige school en moest wel monnik worden om vertrouwd te raken met de boeddhistische context. Was hij opgestaan als zelfbenoemd leraar, dan was hij bovendien zijn transmissie door de vijfde zenpatriarch misgelopen.
Wie wel zelf opstond als lekeleraar in het zenboeddhisme, was een dikke duizend jaar later de Japanse filosoof Hisamatsu (1889-1980). Ook hij bracht enige tijd door in een zenklooster, maar wat hij daar leerde, sloeg dermate aan dat hij in staat bleek de dhamma op eigen kracht als leraar te manifesteren, zonder officiële transmissie. Naast zijn werk als filosoof op de universiteit gaf Hisamatsu zenlessen. Na de Tweede Wereldoorlog nam hij, hiertoe mede aangezet door anderen, eigenhandig de modernisering van het vermolmde Japanse zen onder handen.
Over Hisamatsu heb ik eerder het nodige geschreven en ik zal niet in herhaling vallen. Op mijn website staat een aantal van zijn vertaalde teksten bij elkaar. Hisamatsu’s credo, “zen is de ontkenning van heiligheid”, voert hem van Bodhidharma, de legendarische stichter van zen in China, naar Linji (China, negende eeuw na Chr.).
Soms denk ik wel eens dat het in zen volstaat om, naast wat meditatie, Huineng en Hisamatsu als coördinaten aan te houden. Dit is in zekere zin een te grove vereenvoudiging, want de weg van niets te bereiken voert maar zelden via de kortste route naar het doel. Anderzijds geldt dat je zen ook kunt opblazen tot onnodige proporties.
Als je Huineng en Hisamatsu hebt, waartoe dient dan nog het gezwollen quasi-mystieke obscurantisme van Dogens Shobogenzo? Waartoe dienen al die honderden koans? Waartoe dient het lezen van de Lotus Sutra, de Avatamsaka Sutra en al die talloze andere sutrateksten en commentaren? Waartoe dient de theorie van het vaardig middel, al te vaak lukraak gebruikt om recht te praten wat krom is? Waartoe dient in een zendo een ‘sacrale ruimte’? En waartoe transmissie wanneer je met een beetje goede wil en coaching van je gelijken spontaan tot ontwaken en bevrijding kunt geraken?
Er is in het zen van de eenentwintigste eeuw te veel ruis op de lijn, nog steeds te weinig engagement en bereidheid een lange neus te trekken tegen andere boeddhistische tradities. Inzicht wordt onnodig moeilijk gemaakt en het absurde van het bestaan weggestopt onder de warme wollen deken van een dromerige retoriek over compassie en lief zijn voor elkaar.
Namu Amida Butsu,
Taigu
G.J. Smeets zegt
“Inzicht wordt onnodig moeilijk gemaakt en het absurde van het bestaan weggestopt onder de warme wollen deken van een dromerige retoriek over compassie en lief zijn voor elkaar.”
Taigu, dat ene woordje ‘inzicht’ is wolliger en retorischer dan de twee woordjes ‘compassie’ en ‘lief zijn’ bij elkaar. Zennies als Huineng en Hisamatsu en Taigu pretenderen inzicht. Inzicht waarin, in de absurditeit van het bestaan? Dat zou absurd zijn in het kwadraat. Wat in alle gevallen opvalt is afwezigheid van humor, speelsheid. En dan bedoel ik niet de priestergrapjes van zennies waar de traditie van bol staat.
Nou ja, dat waren een paar gedachten n.a.v. je tekst.
Ronald Boerkoel zegt
Inzicht leidt tot het besef dat in tijd en eeuwigheid alles zinloos is. Dat besef is een naakte en koude constatering die niets weg heeft van wolligheid en warmte. Vanuit de mens gezien, die zo graag aan alles zin en betekenis wil geven met allerlei tierelantijnen erbij, is dit welhaast een ondraaglijk besef. Anderen dit besef bijbrengen is dus eigenlijk ook een zinloze bezigheid. Dit besef is eigenlijk het toppunt van het lijden. Maar omdat we niet in tijd en eeuwigheid leven, maar in het nu, moeten we van de nood een deugd maken. Vanuit het besef van alle zinloosheid kun je toch een manier zoeken om je leven prettig te leven, anders kun je er beter mee stoppen, maar dat laatste is een humorloze slappe oplossing. De Natuur heeft ons Het Leven gegeven, en kijk naar alle andere levende wezens in de natuur hoe energiek ze dit beleven, ondanks het vele lijden onder de dieren (allemaal zonder karma) en zonder het besef van zinloosheid. Om als mens te kunnen leven met het besef van zinloosheid moet je dus moedig en vol humor zijn, want anders kun je er beter maar mee stoppen. Vanuit het besef van zinloosheid kun je je desondanks verheugen over de schoonheid van de natuur, de wonderen van de wereld, de prachtige samenlevingsvormen van mensen, en noem maar op. Je keert je echter af van de zinloze zelfbevrediging en hebzucht en vernietigingsdrang. En dat is het dan eigenlijk, daar ging het toch weer over? Heb je dan daarvoor het besef van zinloosheid nodig, of is dat zinloos? Of kun je dat gewoon doen door lekker wollig te zijn met liefde en vredesgedachten met alle bijbehorende tierelantijnen? Waarom niet?
G.J. Smeets zegt
“Inzicht leidt tot het besef dat in tijd en eeuwigheid alles zinloos is. Dat besef is een naakte en koude constatering die niets weg heeft van wolligheid en warmte.”
Ronald, ik speel met je mee. In het zinnetje hierboven heb je drie gedachten verwerkt:
– Het wollige idee dat inzicht tot besef leidt.
– Het wollige idee dat er zoiets is als zin en zinloosheid.
– Het wollige idee dat er zoiets is als een naakte constatering.
Als mee-lezer van Taigu’s stukje sympathiseer ik met de term ‘absurditeit’ die hij hanteert. Absurd betekent letterlijk ‘niet-welluidend’ (de etymologie kun je googlen). Niet-welluidend is alles waar signaal en ruis niet zijn te onderscheiden. Termen als inzicht/besef, zin(loosheid) of naakte constatering (jouw woorden) zijn absurd: signaal is niet van ruis te onderscheiden.
Ronald Boerkoel zegt
Ik meen te begrijpen dat het dus niet-wollig is om absurditeit te beschouwen als het niet kunnen onderscheiden van signaal en ruis. Taal is schilderen met woorden (die hopelijk de juiste gedachten opwekken), of je dat nu wollig vindt of niet. De kunst is met je taal-schilderijtje een beeld duidelijk te maken. Ik heb het idee dat ik daar zelf kennelijk dus niet zo goed in geslaagd ben, het zij zo. Ik hoop van harte dat jouw taal-schilderijtje daar wel in is geslaagd. Moge iedereen gelukkig worden en vooral jij, dat meen ik echt, in de hoop echter dat dat ook niet te wollig is (beetje humor dus).