Lezers zullen doorgaans vergeefs zoeken naar bronvermeldingen. Ik verschuil mij niet achter anderen. Iedere zin is ‘naar mijn voorlopige mening’ en elke stelling poneer ik ‘volgens mijn huidige inzichten’. En nee, ik noem meestal geen namen. Ik neem de volle verantwoordelijkheid voor elk citaat op me, in de context van het moment. Misschien is wat ik schrijf zowel waar als niet waar, tegelijkertijd! En wie weet is het noch waar, noch niet waar, want dat kan ook. Openheid is de bron van wijsheid, en elk ‘zeker weten’ is een rotsblok waarmee je die bron afsluit. Neem niets zomaar van anderen aan, ook niet van mij, maar toets het zelf. Doe dat laatste vooral grondig.
Jñāna betekent kennis. Het wordt ook wel eens geschreven als “gyana”. Meer specifiek gaat het over geestelijke wijsheid, inzicht. Jnana Yoga is een vorm van yoga waarmee de Jñāni probeert de éénheid met alles en allen te ervaren door deze eenheid op logische wijze te beredeneren. Daarmee is gezegd dat Jnana yoga de meest rationele, filosofische, ja zelfs wetenschappelijke vorm van yoga is die je je maar kunt voorstellen. Tegelijkertijd is het de enige vorm van yoga die gedoemd is vast te lopen… want om de zo gewenste ervaring te hebben dat alles en allen ten diepste één zijn, is het noodzakelijk voorbij te gaan aan alle geredeneer, alle logica en elk wetenschappelijk weten. Daarmee kom je tot een grens. En om die over te steken, moet de Jnani alles overgeven in een sprong van vertrouwen. Kort en bondig: de allerlaatste stap is een sprong die alleen een Bhakta neemt, door zich letterlijk en figuurlijk met alles wat hij heeft en is over te geven aan …. (noem het maar: God, Jezus, Krishna, etc.)
De Jnani redeneert zichzelf toe naar die laatste sprong in het diepe. Hij analyseert de werkelijkheid, en gaat daarbij vooral bij zichzelf naar binnen toe. De grote vraag die hij zichzelf stelt is “wie ben ik?” of “wat ben ik?” en daar komen vanzelf vragen bij als “Waarom ben ik hier?” en “Wat is het doel van de hele santenkraam die wij ‘de werkelijkheid’ noemen?”. Het zijn geen makkelijke vragen. En Jnana yoga is ook geen gemakkelijke vorm van yoga. Het is echt een vorm van yoga voor mensen die geen genoegen nemen met antwoorden die anderen al voor hen hebben voorgekookt. Met “Het staat in de Bijbel, de Koran, de Bhagavad Gita, de Popol Vu of de Edda “ en ga zo maar door, nemen zij géén genoegen. Niet dat zij de inhoud van deze boeken niet serieus nemen, dat doen ze zeker wel. Ze willen het echter zelf kunnen beredeneren. Een rechtgeaarde jnani neemt ook de woorden van Albert Einstein serieus, net als die van Charles Darwin, Richard Dawkins, de Dalai Lama en vele anderen. Een hedendaagse jnani neemt ook Sri Yukteswar Giri serieus (hij schreef als jnani het boekje ‘The Holy Science’) maar dat betekent niet dat hij aanneemt dat hij klakkeloos alles moet overnemen wat deze erudiete denkers allemaal hebben gezegd en geschreven. Zeker niet! Hij moet zelf nadenken. Iedere Jnani moet bij nul beginnen, bij de vraag: “Wie ben ik?” en van dat vertrekpunt uit dient hij zichzelf te ontleden tot de kern. Het ijle, onbegrijpelijke dat overblijft is wat diverse malen in de Tsjandogya Upanishad staat: “Wat dat ijle is, dat heeft de ganse wereld als haar ziel. Dát is werkelijkheid. Dat is de wezenskern. Dát zijt gij, o Swetaketoe”. Dus géén ego! Geen ‘ik’, maar iets dat alles en allen doordrenkt, omdat het het wezenlijk in alles en allen is. Dáár is de jnani naar op zoek. Hij kan tot de rand ervan komen… en vervolgens – inziende dat hij redenerend niet verder komt – moet hij de sprong wagen. Dat gaat het best als Bhakta… vol vertrouwen in volledige overgave.
Zoals gezegd neemt een jnani al zijn voorgangers serieus – of ze nu zelf ook yogi’s waren of niet -, maar hij loopt er nooit blindelings achteraan. Het klinkt menigeen misschien vreemd in de oren, maar een jnani acht het mogelijk dat Einstein, Darwin, Sri Yukteswar, Dawkins, de Dalai Lama er af en toe naast zitten. Hij beseft dat hij zelf niets opschiet met alleen rationele kennis. Met een hoofd vol formules en boekenwijsheden komt zelfs de beste jnani nergens. Hij moet al zijn “weten” in eigen woorden kunnen vatten en in zijn eigen hart het “Dat zijt gij!” (Tat tvam asi) ervaren. Het is volstrekt onvoldoende wanneer het ergens staat, of wanneer iemand het zegt… hij zal, wil, moet het gewoon ervaren. En dan op een dag staat hij aan de rand van zijn redenerend vermogen. Er blijft niets anders over dan óf terugkrabbelen, óf springen! Als hij terugkrabbelt, blijft zijn missie on-af. Als hij springt, springt hij in “de wolk van niet-weten”. Kortom: de jnani kan onmogelijk uitleggen wat dat is, dat ‘Tat tvam asi’, wat maakt dat alles en allen één zijn. Over de rand staat hij met zijn mond vol tanden. Zijn verstand laat hem in de steek. Zijn gevoel wordt overspoeld door een onuitsprekelijke ervaring. Het is bovendien tegenstrijdig: de jnani die ervaren heeft dat hij één is met alles en allen, kan zich in na die ervaring heel erg alleen voelen… want de meeste mensen zullen hem niet kunnen volgen. Alleen de enkeling die dezelfde ervaring heeft gehad, voelt het met hem mee. Samen delen zij hun “weten” zonder dat een van hen daar woorden voor kan vinden. Dat hoeft ook niet. Boeddha hield bijvoorbeeld alleen een bloem omhoog.
In de parabel van de os en zijn hoeder, gaat een boer op zoek naar zijn os die hij kwijt is. Als we deze parabel toepassen op een jnani, betekent dit (1) dat de man zich de vraag stelt “Wat is mijn wezenskern? Ik weet niet meer hoe en waar ik die vinden kan.” (2) Hij gaat op weg en zoekt naar sporen. Dit betekent zoveel als: hij speurt in allerlei boeken, gaat naar lezingen, luistert naar mensen die van de hoed en de rand weten. (3) Als hij de sporen volgt ziet hij af en toe een glimp van zijn os. Dit betekent dat hij af en toe een ervaring heeft die hem héél blij maakt. Hij is kennelijk op de goede weg en volgt het juiste spoor. (4) Hij ziet de os nu duidelijk! Dit betekent dat hij met zijn verstand begrijpt wat zijn wezenskern is. Nu komt hij wel op een belangrijk punt: als hij zich weer over de sporen zou gaan buigen, raakt hij wellicht het zicht op de os zelf kwijt. Hij moet nu de sporen gewoon de sporen laten en zich helemaal op de os blijven richten. Voor de jnani betekent dit dat hij zich niet meer over boeken en geschriften moet buigen, en misschien zelfs niet meer naar anderen moet luisteren… maar zich volledig op zijn wezenskern moet blijven richten! (5) Hij vat de os bij de hoorns! Voor de jnani houdt dat in: je staat aan de rand… dichterbij kun je niet komen. Je hebt wat je zocht. (6) Hij springt op de os! Voor de jnani: hij springt in het diepe. Het is een sprong in het ongewisse… (7) Hij brengt de os naar huis. Voor de jnani: de ervaring moet met het dagelijks leven worden geïntegreerd. Het is één ding om de ervaring te hebben in een veilige omgeving als een klooster, ashram, of wat ook… nu moet die ervaring mee naar de drukke stad, het huiselijk leven, de realiteit van alledag. (8) de os staat op stal en de boer zit voor zijn huis. Voor de jnani: het dagelijks leven gaat verder als altijd, alleen nu mét de diepe ervaring dat alles en allen inderdaad één zijn, en dat wat er ook gebeurt, die ervaring is gestald in zijn hart. Bedenk nu dat niemand merkt welke verandering heeft plaatsgevonden! Grote kans dat de buren niets merken. Familie ook niet. Misschien zelfs de partner niet. Ja… natuurlijk merken ze wel iets, maar dat is … ehh … ongrijpbaar. Als de jnani een hork was, is ie dat nog steeds! Iemand verandert heus niet van de ene dag op de andere totaal van karakter en persoonlijkheid, mocht je dat denken. (9) De man bedenkt dat hij zijn ervaring niet voor zichzelf mag houden, en zoekt de markt op om er over te onderrichten. Voor de jnani: hij deelt zo goed hij kan zijn ervaringen met anderen, opdat ook zij op zoek naar hún eigen wezenskern zullen gaan en mogen ervaren dat zij één zijn met alles en allen.
Misschien is de boer wel wat rustiger geworden, tevredenen, voldaner? Wie zal het zeggen. Misschien glimlacht ie alleen wat meer, net als Mahakasyapa. Maakt het wat uit? Voor de jnani niet.
Dan die andere vragen: “Waarom ben ik hier?” en “Wat is het doel van de hele santenkraam die wij ‘de werkelijkheid’ noemen?”. Het antwoord op de waarom-vraag is ontnuchterend: er is géén reden voor het geheel! Maar waarom jij er bent … dat is een afgeleide vraag. Je kunt er eindeloos veel antwoorden op verzinnen en op formuleren, maar uiteindelijk kom je al terugredenerend uit bij het “waarom” van de hele schepping. En dan kun je niet anders concluderen dan dat er geen oorspronkelijke reden is.” Ja”, zeggen sommige mensen dan “maar God heeft toch wel een bedoeling gehad? Hij moet een reden hebben gehad, een daarom.” Zij vergeten dan gemakshalve dat God als persoon wellicht een reden kan hebben gehad, maar waarom is God er dan? Als Hij er is omdat Hij er is, is er geen reden voor Hem om er te zijn, behalve dat Hij er is. Nou, dat geldt dan automatisch voor alles en allen. Er is geen reden, geen daarom. Het is er. Punt.
Hetzelfde kun je als antwoord geven op de vraag wat het doel is van de hele santenkraam die wij als de werkelijkheid kennen. Er is géén doel, geen ‘over-all-bedoeling’. Dat betekent niet dat er géén persoonlijke doelen kunnen bestaan voor ieder individu… Ieder individu kan wel degelijk een doel hebben. Elk levend wezen kan een doel hebben. Zelfs het opperwezen kan een doel hebben. En als je gelooft dat het opperwezen jou geschapen heeft, kan het opperwezen (God, Jezus, Krishna, Allah, The Lady of the twinkling stars) met jou als Zijn schepsel natuurlijk ook een doel hebben. Maar alles bij elkaar? Dan kom je toch weer uit bij: er is géén doel. Alles en allen blijft uiteindelijk één. Geen twee, geen drie, geen miljarden, geen ontelbare individuen … nee, eén! Als je dát wilt ervaren, zoals de jnani wil, zul je jouw “ik” op moeten geven. Dat hoeft niet (en kan niet) als je op straat loopt, of aangesproken wordt door wie dan ook, maar het kan wel degelijk in het diepste besef van jouw wezenskern. Die wezenskern namelijk is zonder reden en doelloos onveranderlijk wat het altijd is geweest, nog steeds is en altijd zijn zal: één met alles en allen. Zet die “os” maar op stal, en leef je leven verder.
Ben Zondervan zegt
Één interessant artikel. Zoals ik het zie is er een sterk verband met Zen en de oorsprong daarvan in het Daoisme. De onderzoeksmethode is vergelijkbaar.
Ik ken de 10 stieren of ossen van Zen, die volgens sommige bronnen afkomstig zijn van de 8 ossen in het Dspisme. De 9 ossen zoals hier weergegeven ken ik niet anuit de Yoga. Wat is de bron ervan?
DHARMAPELGRIM zegt
Zoals in de eerste regels in de intro staat: ik vermeld geen bronnen. En of het nu 8 ossen zijn of 9 of 10 of 13 of een grote kudde… is dat belangrijk? Nee, dat lijkt mij van ondergeschikt belang. Wat zegt het je? Dat is het belangrijkst.
Mvrgr
Dharmapelgrim