Ik ben diverse keren in en op het terrein van het Tibetaans boeddhistisch centrum in het Waalse Huy geweest. In de zomer werden daar bijeenkomsten georganiseerd, ook wel volksfeesten genoemd. Meestal was het wel goed weer tijdens zo’n dag. De omgeving is prachtig. Op het terrein staat een heus kasteel waarin de administratie is gevestigd, op het glooiende terrein staat een prachtige stupa en de tempel met Boeddhabeelden mag er ook zijn. Er zijn gastenverblijven, waarin je een ruimte kunt huren en de monniken hebben een eigen onderkomen. Als er geen volk is, is er rust.
Op die feesten kwamen honderden mensen af die in de tempel een dienst bijwoonden of op het terrein rondliepen om vooral gezien te worden en bekenden te groeten. Wat me opviel was dat gulle donateurs van meer betekenis leken te zijn dan de niet-gevers. De gulle donateurs werden bij naam genoemd, zelfs hun naam werd omgeroepen over het terrein als ze werden verwelkomd. Het Tibetaans boeddhisme is er toch een van zegeltjes plakken, verdiensten verzamelen.
Op een van die dagen was er een volksopstootje op het terrein, er liep een transgender rond. Wel een boeddhist, maar toch anders voor de andere boeddhisten. Als in het Bijbelverhaal over de Rode Zee, waarin God zijn volk wegleidt en de achtervolgende troepen van de farao laat verdrinken, splitste de boeddhistische menigte zich om ruim baan te maken. Pas op, een vreemde verschijning. Vernederender kan niet. Ik sprak de vrouw later in een rustige setting bij haar thuis en zij vertelde mij hoe zij zich in de steek gelaten voelde door de boeddhisten op dat volksfeest maar ook daarbuiten in de boeddhistische wereld. Zij ervoer weinig compassie en empathie.
Op zulke dagen was er muziek en dans, meestal Tibetaans, en hielden de daar wonende monniken onder het blazen op schelpen en muziekinstrumenten en het zingen van boeddhistische teksten hun diensten. Het waren dagen van devotie en vreugde en plezier. Er werd ook graag en goed gegeten op het terrein, aan tafeltjes of zomaar in het gras. Al met al had het de sfeer van een hippiefestival.
Op het terrein en in de tempel ontmoette ik de Vlaming Manu, die ik al kende van de meditatiebijeenkomsten bij Tegen de stroom in, in Rotterdam. Er waren weinig mensen die daar een boeddhistische outfit droegen, Manu viel op door een rode deken om zijn schouders en rode of oranje truien. Manu kreeg vaak het woord van de westerse voorganger Frank omdat hij grote kennis had van het mahayana boeddhisme, terwijl Tegen de stroom een eigen koers voer, er geen wierook werd gebrand en geen boeddhabeelden in de ruimte stonden. De mediteerders waren arbeiders, mensen van het volk. De vriendelijke Manu ook maar dan toch een beetje anders.
Als ik met mijn vriendin, de dochter van zeevisser Thijm, in de Ardennen was gingen we regelmatig naar het centrum in Huy. Op het grasveld speelden we dan met mijn kleinzoon, die zomaar door zijn enorme wijsheid een incarnatie van een wijze meester leek te zijn. Zonder te spreken dingen aanwees waar wij dan uren over spraken, zoals een schijtende merel in het zwerk.
De dingen gaan voorbij, ik ben al een tijd niet in Huy geweest. Maar de herinneringen blijven.
Moedig voorwaarts!
Ruud van Bokhoven zegt
Mensen die op het terrein rondliepen om gezien te worden en bekenden te groeten.
Gulle gevers van meer betekenis bleken te zijn dan niet-gevers. De donateurs werden bij naam genoemd, zelfs hun naam werd omgeroepen over het terrein als ze werden verwelkomt.
Een volksopstootje, er liep een transgender rond en voelde zich in de steek gelaten door de boeddhisten.
Dat je als boeddhist niet alles kan weten en ook fouten maak, dat kan ik begrijpen, maar dit noem ik helaas wel zwakheden die geen uiting zijn van waar je voor staat en uitdraagt.
Wat moeten deze boeddhisten nog veel leren.