Wetenschapper en boeddhist Andrew Olendzki bespreekt in Lion’s Roar het boek The Self Illusion. De auteur, psycholoog Bruce Hood, ontrafelt hierin het ‘zelf’. Zijn boek, aldus Olendzki, ‘herdefinieert het zelf als een verzameling sociaal beïnvloede verhalen (Eng. narratives) die geleidelijk tevoorschijn komt vanaf de vroegste ontwikkeling en steeds verandert.’ Het volgende artikel geeft een indruk van de boekbespreking van Andrew Olendzki. Hierna volgt een aanvulling over filosofische aspecten van het zelf en geen-zelf naar aanleiding van een artikel van hoogleraar Emer O’Hagan.
- Bespreking The Self Illusion
Het idee van een ‘zelf’ wekt verwarring: zo is het onder andere een taalkundige begrip, maar het is ook een tekortschietende aanname en een geloof van alle dag. Olendzki: ‘This is why the Buddha stayed away from it as much as possible, even remaining silent when pressed upon the subject.’ Het begrip is zeker nuttig in sociaal, taalkundig en in juridisch opzicht, maar het lost op wanneer het met enige zorgvuldigheid wordt onderzocht, stelt Olendzki.
Het boek van psycholoog Hood toont op grond van decennialang neurowetenschappelijk en aanverwant wetenschappelijk onderzoek aan dat het zelf ontstaat door ervaringen met de omgeving waarin het functioneert en door de invloed van andere zelven (beter: zelf-illusies) in deze omgeving. Hij concludeert: ‘Je bestaat slechts als een patroon dat ontstaat uit alle andere dingen in je leven die je vormen.’ Dit betekent echter niet dat iemand helemaal niet bestaat, stelt de psycholoog ons gerust.
Wetenschappelijk onderzoek
Olendzki vindt het prettig als oude boeddhistische opvattingen worden bevestigd door hypermodern neurowetenschappelijk en experimenteel psychologisch onderzoek. De onderzoeken om het zelf te begrijpen vanuit het boeddhisme en vanuit de moderne wetenschap zijn echter verschillende takken van sport. Het moderne wetenschappelijke onderzoek van het zelf is immers een ‘derde persoon aangelegenheid’ dat plaats vindt in verschillende duidelijk omschreven experimentele onderzoekssituaties, met uiteenlopende helder omschreven onderzoekstechnieken en dit onderzoek volgt de vorm van voorafgaand wetenschappelijk onderzoek van het bewuste onderzoeksgebied. Dit alles om betrouwbare, wetenschappelijke uitspraken te kunnen doen, die herhaalbaar zijn.
Echter, het lijkt erop dat op deze manier bewustzijn onvoldoende kan worden begrepen. We kunnen de structuur en de functie van het brein en de samenstellende delen zoals bijvoorbeeld de neuronen bestuderen en we kunnen gedrag bestuderen. De subjectieve menselijke ervaring lijkt ontoegankelijk voor de bestaande methodes voor objectief onderzoek. Andrew Olendzki noemt een aantal voorbeelden waarbij objectief onderzoek tekort schiet.
Het kan zijn dat geen enkele derde persoon uitleg ooit het verschijnsel van individualiteit kan verklaren, als individualiteit ingebed blijft in een eerste-persoon perspectief. Dit is eerder een filosofisch dan een wetenschappelijk probleem, stelt Olendzki. Er kunnen tal van manieren zijn om de werking van de geest, het lichaam en het gedrag te beschrijven. Het kan ook zijn dat zoiets essentieels als het functioneren van het zelf voor altijd onbereikbaar blijft voor wetenschappelijk onderzoek.
Illusie
Volgens het klassiek boeddhistische gedachtegoed is het zelf een mentale constructie. Waarneming is een functie van het bewustzijn dat betekenis vormt, dat een beeld schetst of een model vormt van wat er zich elk moment afspeelt. Het bewustzijn vormt ook allerlei symbolen om voor te stellen wat met het oog wordt gezien, met de neus wordt geroken, met de tong wordt geproefd, met het lichaam wordt aangeraakt of wat wordt bedacht met de geest. De opvatting van het zelf is slechts een illusie, net als al onze waarnemingen.
De stroom waarnemingen en de parallel daaraan lopende stroom van bewustzijn vormen van moment tot moment een interpretatie van de ervaring. Deze persoonlijke opvattingen volgen elkaar snel op, vervagen daarna snel en zijn niet blijvend. Echter, sommige vluchtige beelden worden in onze geest in elkaar gezet tot een relatief stabiel en samenhangend zintuigelijk verhaal, zoals bij een filmstrook.
Het westerse wetenschappelijke bedrijf is er echter op gericht om van de wereld waarin we leven een conceptueel model te maken en dit model te verfijnen. Olendzki verheldert: ‘Het gaat om het maken van steeds accuratere en steeds nuttigere observaties.’ De voortgang van het menselijke inzicht is inderdaad indrukwekkend, vindt hij, en heeft ons de mogelijkheden gegeven om onze wereld vorm te geven. Boeddhisten hebben daar echter geen bijzondere aandacht voor. Er is niets tegen modelmatig voorstellingen van de wereld en om juist inzicht is te verkiezen boven onjuist inzicht, maar daar draait het volgens boeddhisten niet wezenlijk om.
Olendzki stelt dat waarneming niet primair de boosdoener is van het ontstaan van het lijden en de waarneming van het lijden ondersteunt slechts het opheffen ervan. In plaats daarvan kunnen er in het aggregaat van de emotionele formaties de oorzaken én de oplossingen van het lijden worden gevonden. De inhoud van een waarneming is lang niet zo belangrijk als hoe wij emotioneel erop reageren. ‘De Boeddha pakte dus een heel ander onderwerp aan dan onze eigentijdse wetenschappers.’
Vervolgens legt Olendzki uit wat de vijf aggregaten zijn en wat ze doen. De leer van de vijf aggregaten (kandhas) verdeelt een persoon in vijf constant veranderende groepen fenomenen: fysieke vorm (rupa), gewaarwording (vedana), perceptie of voorstelling (sanna), intenties ook wel gedachten (sankhara) en bewustzijn (vijnana). Ze ontstaan alle tegelijkertijd en werken samen om ons te vormen tot wie we zijn en wat we doen. We merken niet alleen een object op, maar we reageren er bovendien op met emoties.
Een ervaring is intrinsiek direct en persoonlijk – niet in de zin van ons ‘zelfverhaal’ -, maar in de diepste en meest existentiële zin. Het zelf wordt gecreëerd door onze emotionele reacties: ‘als we weerstand ontwikkelen tegen een object, dan ontstaat “de persoon die” haat.’ De persoon die we zijn op elk moment wordt gevormd door emotionele reacties.
Omdat waarnemingen en emoties samen optreden en samen verdwijnen, hebben ze invloed op elkaar. Het is de emotionele reactie haat die leed veroorzaakt voor jou en anderen. Vaak is waarneming een aanleiding voor een emotie, die haar werkelijke oorsprong heeft in het onbewuste. Volgens het boeddhistische model is het niet de waarneming die transformatie teweeg brengt, al kan zij daarbij helpen. Het is het gevoel van liefdevolle vriendelijkheid zelf dat het lijden oplost, vindt Olendzki.
Transformatie
De wetenschappelijke kennis vanuit de derde persoon is niet diepgravend genoeg om te ontdekken wat het belangrijkste is om menselijk gedrag te veranderen. Wijsheid in het boeddhistische denken is niet het ontwikkelen van passende conceptuele ideeën, maar het verlossen van de geest uit de greep van het verlangen. Olendzki verwijst hierbij naar de Boeddha’s parabel van de giftige pijl. Inzicht in het niet-zelf is transformatief, niet omdat het foutieve opvattingen over het zelf bestrijdt. Maar omdat het de emotionele band van gehechtheid losser maakt ten opzichte van zintuigelijke verlangens en gehechtheid, bijvoorbeeld aan meningen, aan gewoontes en aan het zelf. Dit losser maken is altijd een ervaring vanuit de eerste persoon. Het wordt alleen bereikt door moreel handelen vanuit de eerste persoon, mentale ontwikkeling en direct inzicht. Behalve het luisteren naar een leraar, moet iemand zelf weten wat schadelijk gedrag is om het vervolgens achterwege te laten, pas hierdoor kan deze kennis transformatief zijn.
We weten steeds beter en gedetailleerd hoe onze economische, politieke en sociale structuren bijdragen aan bijvoorbeeld de verslechtering van het milieu, vervolgt Olendzki. We hebben echter geen idee hoe we ons kunnen verlossen van de hebzucht, haat en waanideeën die deze verslechtering veroorzaken. Anders gezegd we weten volgens hem steeds beter dat we kwaad aanrichten, maar hebben nog weinig inzicht in hoe we hiermee kunnen stoppen.
Ten slotte concludeert Andrew Olendzki: ‘Het ontmantelen van het essentiële zelf is een goede start en The Self Illusion helpt veel. Misschien kan een nieuwe golf psychologen, neurowetenschappers en filosofen helpen de verdediging te doorbreken van het onschendbare zelf en een grotere toegang toestaan voor de helende krachten van de boeddhistische wijsheid.’
2. Filosofische aspecten van geen-zelf
Voor de duidelijkheid eerst een gangbare beschrijving van anatta. Het samengestelde Pali-woord anatta is de ontkenning (an) van een ‘ziel’ (atta), zelf, ego of een intrinsieke kern. Het woord betekent geen-zelf, geen-ik, geen-ego en dergelijke. De boeddhistische leer van ‘geen-zelf’ onderwijst dat noch in de vijf aggregaten, noch daarbuiten iets te vinden is dat beschouwd kan worden als een permanente, op zichzelf staande ego-identiteit, of ziel in de ultieme betekenis. Geen-zelf is de derde van de universele kenmerken van het bestaan van alle verschijnselen (tilakkhana). De andere twee zijn lijden (dukkha) en vergankelijkheid (annica).
Westerse filosofische discussies over het zelf
Hoogleraar filosofie Emer O’Hagan valt met de deur in huis met de eerste zin van haar artikel Anatta and ethics: Kantian and buddhist themes. ‘Kan een persoon het beste worden begrepen als een serie gebeurtenissen, of bezitten ze een soort eenheid die de benaming verdient van een “zelf”.’ Haar artikel verscheen in het boek Ethics without Self, Dharma without Atman. Voor de navolgende aanvulling wordt gebruik gemaakt van de bladzijden 145 tot en met 149 uit het boek. In de voetnoten op de bladzijden vermeldt de auteur onder andere naar Bhikkhu Bodhi en Thanissaro Bhikkhu.
In recente westers filosofische discussies over het zelf zijn twee standpunten te onderscheiden, die van de constructivisten en van de niet-constructivisten. In een voetnoot onderaan bladzijde 145 van het boek staat: ‘Constructivistische verslagen zien personen als constructies bestaande uit tijdelijke onderdelen, terwijl niet-constructivistische verslagen deze onderdelen zien als abstracties van een verenigd persoon.’
Hieraan kleven morele aspecten, aldus O’Hagan. Immers, als een persoon een bepaalde serie gebeurtenissen is, hoe kan hij zich dan bekommeren over de toekomstige situatie van een persoon, die hij niet werkelijk is? Dit is alleen mogelijk als hij de ervaring in de toekomst de ‘zijne’ kan noemen, en als dit gerechtvaardigd is door middel van een ‘zelf’.
De auteur verwijst naar een andere hoogleraar in de filosofie Christine Korsgaard. Zij onderkent het belang van een pragmatisch standpunt waardoor we het idee van een ‘verenigd zelf’ niet hoeven op te geven. Er zijn volgens haar praktische redenen om ‘mijzelf’ als dezelfde persoon te zien die in de toekomst ‘mijn’ lichaam bewoont. Om te kunnen handelen is het praktisch gezien nodig dat ik me identificeer met bepaalde zaken en niet met andere. Hierdoor vorm ik een band tussen mijn huidige zelf en mijn toekomstige zelf. Dit vormt in de loop van de tijd de basis voor een ‘verenigd zelf’. O’Hagan schrijft: ‘Dit soort zelfcreatie is simpelweg een gevolg van onze natuur als verstandelijke wezens.’
Boeddhistische discussies over geen-zelf
De standpunten in de westerse filosofische analyse van het zelf zijn ook in boeddhistische discussies terug te vinden. Daarin komen twee manieren naar voren om geen-zelf te begrijpen: ten eerste als een contemplatieve strategie en ten tweede als een metafysisch gegeven. O’Hagan kiest niet, maar haar voorkeur gaat uit naar de contemplatieve strategie van geen-zelf, die aansluit bij het praktische standpunt.
Volgens Peter Harvey, hoogleraar boeddhisme, wijst de ‘geen-zelf’ leer het idee af van een ‘zelf’ in brahmanistische en jaïnistische teksten. Hij stelt echter: ‘De geen-zelf leer is geen regelrechte ontkenning van het zelf, maar een aanhoudende ondermijning van iedere poging om iets te accepteren als een “zelf” en er dus aan gehecht te zijn. Het is een contemplatieve strategie om, uiteindelijk, het loslaten van alles teweeg te brengen.’ Deze uitleg komt overeen met de weigering van de Boeddha van de Pali canon om de vraag te beantwoorden of er een zelf of geen zelf bestaat (Samyutta Nikaya 44.10).
Terwijl de Boeddha van het vroege boeddhisme adviseert de natuur van het zelf niet verder te onderzoeken, gaan niet alle mahayana teksten hierin mee. De schrijver van het artikel O’Hagan wijst op Santideva die in de Bodhicaryavatra een duidelijk geen-zelf standpunt verkondigt: “The notion ‘it is the same me even then’ is a false construction, since it is one who dies, quite another who is born.” Een juist en volledig begrip van de geen-zelf leer leidt echter tot een theoretisch en metafysisch standpunt waardoor de morele praktijk van het boeddhisme in het gedrang raakt. De claim van geen-zelf heeft tot gevolg: ‘als er geen handelende personen bestaan, is er geen zinvol gesprek mogelijk over morele verantwoordelijkheid, en over het bevorderen van moreel juist gedrag.’
De boeddhistische ethiek stelt dat het internaliseren van de geen-zelf leer zal leiden tot mededogen. O’Hagan vraagt zich af of de rechtvaardiging van mededogen alleen maar afhangt van de logica of metafysica van geen-zelf. Zij is van mening dat de contemplatieve strategische interpretatie van geen-zelf ontkent dat alleen de vraag telt over het bestaan geen-zelf. De persoon die handelt en die voor de vraag staat wat te doen, staat voor een keuze. Hierbij geldt dat geen-zelf vormen van denken juist zijn bedoeld om stress en lijden te herkennen en te verwijderen.
Contemplatieve standpunt
Is het zelf geschikt of ongeschikt voor het herkennen van lijden en het juist reageren daarop?, vraagt O’Hagan. Vanuit het contemplatieve standpunt is de vraag van belang. Dit is echter iets anders dan de vraag of het zelf bestaat of niet. Er zijn situaties waarin het niet heilzaam is dat een persoon zich ziet als een serie gebeurtenissen. Het kan immers zijn dat een persoon zich ziet als een serie gebeurtenissen, of dit veinst om zijn verantwoordelijkheid te ontlopen.
Of het (soms) gepast is om onze ervaring te zien als een serie gebeurtenissen is zeer gecompliceerd. Los van dit vraagstuk vindt hoogleraar Emer O’Hagan op grond van het bovenstaande dat het praktische standpunt belangrijk is in de discussie over geen-zelf. Dit praktische standpunt ondersteunt de contemplatieve strategische interpretatie uitleg van geen-zelf.
Boeddha’s praktische standpunt
Thich Nhat Hanh licht de parabel toe van de Boeddha over de vergiftigde pijl. De parabel, waarnaar Olendzki verwijst illustreert het antimetafysische standpunt van de Verhevene. ‘De Boeddha vertelde zijn leerlingen altijd niet hun tijd en energie te verspillen met metafysische speculaties. Wanneer hem een metafysische vraag werd gesteld zweeg hij. Bij een ander gelegenheid zei hij: “Stel dat een man is geraakt door een giftige pijl en de dokter wil de pijl meteen verwijderen. Stel dat de man niet wil dat de pijl wordt verwijderd totdat hij weet wie het afschoot, wat zijn leeftijd is, wie zijn ouders zijn en waarom hij schoot. Als hij zou wachten totdat deze vragen zijn beantwoord, zal de man sterven.” Het leven is zo kort. Het moet niet worden besteed aan eindeloze metafysische speculaties, die ons niet dichterbij de waarheid brengen.’
NB Voor de zeer belangstellenden verwijs ik graag naar het artikel van Thanissaro Bhikkhu The arrows of thinking.
Bronnen
Luuk Mur zegt
??
Piet Nusteleijn zegt
We hebben nog weinig inzicht hoe we met ….kunnen stoppen.
Hebben we nog weinig inzicht hoe we de vergiftigde pijl eruit moeten trekken?
Stop. Nu. Onmiddellijk. (met tweemaal d en tweemaal l)
Inzicht is handelen.
kees moerbeek zegt
Een verwarrende reactie, Piet.
Moeten we direct stoppen met het verwijderen van de ‘giftige pijl’? En hoeveel inzicht, vind je dat nodig is, voordat we handelen? Maakt het nog uit wat voor inzicht het is? Wat bedoel je met precies met handelen?
Heel erg vaag, Piet. :-(
Piet Nusteleijn zegt
We weten volgens Olendzki steeds beter wat kwaad aanricht, maar hebben nog weinig inzicht hoe we hiermee kunnen stoppen.
Zijn we dan nog te verward?
Wat is handelen. Het is een gebeuren. Meer dan alleen fysiek. Een totaal gebeuren. Met een zekere intensiteit.
Die vergiftiging, die verslaving moet direct stoppen. Die pijl moet er nu uit. Onmiddellijk, het is de enige manier.
Wanneer er werkelijk diep besef is, een volledige overtuiging, is er inzicht. Het kwartje is dan al gevallen. Het is al gebeurd.
Dát is inzicht, dat is handelen. Het is één, een ruk aan de pijl. Je draait je om. Ineens ben heb je een andere richting genomen. Het is duidelijk.
Piet Nusteleijn zegt
Kees, nog even.
In het artikel van Bertjan Oosterbeek, dd. 27-07-2020,
Sogenji desu, Sanzen 2; een beschrijving, een voorbeeld van duidelijkheid:
“De Roshi had niet meer dan een sanzen nodig om me dat te laten begrijpen. Écht te begrijpen, want de theorie had ik natuurlijk al 100X eerder gehoord”.
Dát is dat inzicht, écht begrijpen.