In onze vorige zentoespraken zijn we, met Kumare, Priscilla en Guanyin, op zoek gegaan naar woorden om wat ons ten diepste raakt een plek te geven. Woorden die herkenbaar zijn, die in ons leven passen.
We zijn vervreemd geraakt van de woorden van de tradities waar we mee opgegroeid zijn. We zagen het boeddhisme als het antwoord, als de enige niet dogmatische, niet irrationele, niet gewelddadige religie. De enige religie die compatibel is met de wetenschap, met de autonomie van het individu. Ook die illusie is behoorlijk aan het wankelen gegaan. Het ene schandaal na het andere duikt op. Meningsverschillen leiden tot online lynchpartijen. Terwijl de anderen grinnikend toekijken ontdoet het boeddhisme zich eigenhandig van zijn lang gekoesterd aureool.
Honderd jaar geleden verraste Anagarika Dharmapala, een boeddhist uit Sri Lanka, zijn toehoorders met een scherpe kritiek op het Britse kolonialisme: ‘Instead of sending missionaries who teach the unscientific doctrines of fundamentalism to India and the Buddhist lands, I suggest that scientific missionaries who can give needed knowledge and teach technical industries be sent.’ In het Amerikaanse boedhistisch magazine Tricycle schrijft Linda Heuman in 2012: ‘Given that we have a realised master right here who is, we believe, capable of leading us … why would we devote our precious human lives to exploring whether meditation can lower blood pressure?’
Het is maar een van de vele symptomen. Het boeddhisme is goed op weg om een van de meest fundamentalistische religies in het Westen te worden.
Stephen Batchelor, die hier erg mee begaan is, legt de vinger op de wonde: ‘The root of the power disparity between teacher and student lies in the belief that the former is “enlightened” in some sense, while the latter is not. This reflects the difference between the ariya (noble being) and the puthujjana (ordinary being) that goes back to the earliest texts. This distinction was subsequently given a doctrinal basis when Buddhists adopted the theory of the “Two Truths” as a key tool in their exegetical thinking. While the Buddha never differentiated between “conventional” (samvrti) and “ultimate” (paramartha) truths in the Pali canon, the theory was embraced by all schools, including the Theravada. As well as having a certain didactic value, the Two Truth doctrine reinforces a two-tier model of authority: those who have direct knowledge of the ultimate truth are ariya, while those who do not are mere puthujjana. The teacher’s authority thus acquires a mystical-ontological rather than a merely institutional legitimacy.’
Hij wijst hiermee de Achillespees van het westers boeddhisme aan. Maar het probleem is niet zozeer het onderscheid tussen ultieme en conventionele waarheid op zich, wel de nodeloze mystificatie daarvan. In sommige tradities wordt het idee van de twee waarheden gezien als dieper, mystieker, hoogstaander dan de meer oorspronkelijke vier edele waarheden. Het is inderdaad de manier waarop er ook in het boeddhisme een priesterklasse is ontstaan. Dat wil zeggen een klasse van mensen die beweren directe toegang te hebben tot datgene waar gewone stervelingen geen toegang toe hebben. Zo komt de gewone sterveling automatisch in een afhankelijkheidspositie terecht.
De Boeddha wees dit radicaal af. In zijn tijd waren het de brahmanen die deze positie bekleedden. Hij noemde ze smalend ‘offeraars’ en gebruikte de term brahmaan enkel in de betekenis van een goed mens, onafhankelijk van rang of stand. In het Westen zien we hoe Luther een gelijkaardige beweging maakte en stelde dat door het doopsel iedereen tot priester gewijd is.
Kan het ook zonder mystificatie? De Boeddha zelf mystificeerde alvast helemaal niets. Zijn eerste onderricht was overigens niet de vier edele waarheden maar meestal dana, geven, vrijgevigheid. Dit is echt niet bedoeld als een ‘lite’ versie voor simpele zielen. Dana verwijst onmiddellijk naar de kern. Een theravadamonnik vertelde hoe een terminaal zieke man hem vroeg of hij hem kon leren mediteren. Ja, dat vroeg toch om een ander tijdsperspectief. Hij had hem een andere oefening gegeven. ‘Denk eens terug aan ogenblikken in je leven waarin je iemand anders blij gemaakt hebt.’ Er is niets ‘lite’ aan geven.
Het meest bekende onderricht van de Boeddha zijn de vier edele waarheden. Het is een van de meest heldere niet mystificerende formuleringen van religie. Toch is deze formule niet onafhankelijk van cultuur en context. Vaak worden de vier edele waarheden gezien als het ‘credo’ van het boeddhisme. Dat waren ze in de tijd van de Boeddha zeker niet. De Boeddha onderrichtte de vier edele waarheden enkel aan asceten. De kracht van de Boeddha als leraar was dat hij perfect wist aan te sluiten bij het referentiekader van zijn toehoorders. De eerste edele waarheid: ‘Dit is lijden’, was voor de asceten uit zijn tijd niet meer dan common sense. Ze waren asceet geworden om te ontsnappen aan samsara, de cirkel van leven en dood die ons steeds doet herboren worden in dit aardse tranendal.
Daarom zijn de vier edele waarheden in het Chinese boeddhisme veel minder populair. De nadruk op lijden spreekt daar niet zo onmiddellijk aan. De Chinese cultuur heeft altijd al een veel grotere waardering gehad voor de materiële werkelijkheid.
Voor ons westerlingen ligt dat weer anders. Aanvankelijk werd het boeddhisme gezien als pessimistisch omwille van de nadruk op lijden. In onze tijd krijgt de eerste edele waarheid iets helends. In een wereld van ‘Pluk je Geluk’, ‘Mindful Gelukkig’ en ‘Happinez’ is ongelukkig zijn een taboe. Als je ongelukkig bent dan wil dat zeggen dat er iets mis is met jou. De eerste edele waarheid herinnert er ons aan dat er niets mis is, dat ook ongelukkig zijn bij onze condition humaine hoort.
De tweede edele waarheid is die van de oorzaak van het lijden. Het is de dorst (tanha) die leidt tot worden (bhava). Deze dorst wordt vaak omschreven als verlangen, afkeer en verwarring. Een vaak gehoorde naïeve kritiek op het boeddhisme is dat je geen verlangens meer mag hebben. Maar zonder verlangen en afkeer is het onmogelijk om veilig de straat over te steken. Verlangen en afkeer zijn noodzakelijk voor onze overleving. Het is een heel primair biologisch gegeven, zelfs al bij een amoebe. Of het boeddhisme heeft de collectieve suïcide van de mensheid voor ogen, of er wordt iets anders bedoeld.
Bij een enquête in een bedrijf werd aan de werknemers gevraagd hoeveel ze verdienden en hoeveel ze zouden willen verdienen. Het antwoord was voor alle inkomens hetzelfde: twintig percent meer. Dit méér zit blijkbaar in ons DNA ingebouwd. Het is een constante. De verwarring in de triade verlangen, afkeer en verwarring is de illusie dat behoeftebevrediging tot geluk zal leiden. In werkelijkheid is het eindeloos. Wat verlang je als je twintig procent opslag gekregen hebt? Wel, twintig procent meer. Hoe lang is iemand blij met een nieuwe en grotere bedrijfswagen? Tot op het ogenblik dat hij hem heeft, wees een ander onderzoek uit.
We moeten daar niet neerbuigend over doen. Blijkbaar is dit méér, méér, méér ’ voor onze overleving noodzakelijk. Zet iemand in een jacht en pluksamenleving voor een berg hamburgers en hij eet ze onmiddellijk op. Er is geen enkele garantie dat hij morgen opnieuw voedsel vindt en als hij ze niet opeet, eet iemand anders ze op. Zet een obese westerling voor een berg hamburgers … Onze hersenen zijn dezelfde gebleven. We zijn beter toegerust om om te gaan met schaarste dan met overvloed.
We willen méér, méér, méér. Meer geld, meer macht, meer schoonheid, meer aandacht, meer vrienden, meer liefde, meer erkenning, meer kennis … Zonder dit méér zouden we blijven zitten en omkomen van de honger. De moderne psychologie noemt dit onze discrepantiemodus. Lijden is de nooit overbrugbare kloof tussen wat is en wat we zouden willen. Deze discrepantie drijft ons om te doen en te blijven doen in een eindeloze tredmolen (samsara). Hoe nodig ook voor onze overleving, als we er ons ongeremd laten in meeslepen maakt het ons leven en dat van de mensen rond ons tot een hel.
De derde edele waarheid is die van het ophouden van het lijden. Ze is heel sober: als de dorst ophoudt, houdt het lijden op. Als elke discrepantie wordt verworpen, is er geen lijden meer. De tweede en derde edele waarheid worden dan ook vaak samen behandeld. Als A dan B, als niet A dan niet B. Wat valt er meer over te zeggen? We komen er op terug.
Waar de derde edele waarheid de theoretische mogelijkheid van het ophouden van lijden aanduidt, is de vierde edele waarheid het concrete pad dat daar toe leidt. Het bestaat uit acht geledingen. De eerste is het juiste inzicht. Dit inzicht is niets anders dat de vier edele waarheden zelf. Het inzicht in het feit dat het méér, méér, méér niet lijdt tot geluk maar juist de bron is van ons lijden.
Dan komt de juiste intentie: de intentie om ons niet ongeremd door dit méér, méér, méér te laten leiden maar om er wijs mee om te gaan. Het juiste spreken, handelen en levenswijze vragen ons om consequent daarnaar te handelen. We kunnen, ook met een op overleven ingesteld brein, die berg hamburgers even goed laten liggen of hem delen met anderen. We kunnen soberder leven.
Dit vraagt om de juiste inspanning. Een grote valkuil op het pad praktijk is dat we het méér, méér, méér ook in onze beoefening gaan invoeren. Dan willen we meer mediteren, meer retraites, meer versterving, meer intense ervaringen, meer wijsheid, meer verlichting … De Boeddha is hier duidelijk. Meer is niet beter: het is een middenweg tussen laisser-faire en extreme ascese.
De juiste aandacht (sati, mindfulness) nodigt uit om waakzaam en alert te blijven, en ons niet achteloos te laten meeslepen in het méér, méér, méér. En om, op het moment dat we merken dat we toch weer meegesleept zijn, om dan met milde open aandacht terug te komen. De juiste concentratie (samadhi) gaat heel specifiek over onze meditatiepraktijk. Het is een ruimte creëren waar het méér, méér, méér niet langer van toepassing is, waar een open ruimte gecreëerd wordt en er aan elke discrepantie een einde gemaakt wordt.
Het achtvoudige pad is geen recht opgaande lijn maar een cirkel of spiraal, waar iedere geleding de volgende oproept en versterkt. Het pad eindigt niet op het kussen. Van daar staan we weer op. Met een vernieuwd inzicht en een verhelderde intentie. Niets mystificerend hier.
Even terug naar de tweede en derde edele waarheid. De dorst (tanha) die leidt tot worden (bhava) vraagt misschien nog om opheldering. Thanissaro Bikkhu formuleert het glashelder: ‘Depending on what we want out of the world, our worlds can differ … A painter, a skier, and a miner looking at a mountain … will see different mountains. If you’re a painter, a skier, and a miner, you will see the same mountain in different ways depending on what you want from it at any given moment—beauty, adventure, or wealth. … Each and every desire, in fact, has its own separate world; and within those worlds, we take on different identities. The Buddha had a word for this experience of an identity inhabiting a world defined around a specific desire. He called it bhava … It’s something produced by the activity of our minds.’
Meditatie is niet enkel een aangename verpozing tussen alle doen. Als je gaat zitten met de bereidheid om even alle willen en niet willen achterwege te laten en een einde te maken aan elke discrepantie, valt iedere identiteit weg. Op je kussen hoef je je naam niet te weten. Als je weer opstaat moet je weer weten welke schoenen die van jou zijn, maar op je kussen even niet. Er is geen beeld waar je moet aan beantwoorden, geen beeld waar je niet aan beantwoordt. Je bent perfect, niet omdat alle discrepanties overbrugd zijn, maar omdat je er geen enkele meer creëert. Er is ‘geen lijden, ook geen oorzaak en geen opheffing van lijden, geen weg en ook geen inzicht, geen bereiken en geen niet-bereiken.’
Komt deze laatste zin niet uit de hartsutra? De hartsutra is de bekendste prajnaparamita sutra. Waar de Pali-canon spaarzaam blijft als het gaat over de derde edele waarheid, proberen de prajnaparamita sutra’s juist hier woorden aan te geven en ook de uiteindelijke werkelijkheid tot uitdrukking te brengen. Bij nader toezien zou je kunnen stellen dat de eerste, tweede en vierde edele waarheid zich afspelen in de conventionele werkelijkheid en de derde edele waarheid over de uiteindelijke werkelijkheid gaat. Ook hier geen enkele behoefte aan mystificatie. Het Chinese boeddhisme, dat zich altijd al minder aangesproken voelde door de vier edele waarheden omwlle van de nadruk op lijden, voelde zich spontaan veel meer thuis bij de formule van de twee waarheden.
Geen van beide, conventioneel of uiteindelijk, is superieur aan de andere. Zonder besef van de uiteindelijke werkelijkheid wordt ons leven een hel van onvervulbare behoeftes. Maar vanuit het uiteindelijke perspectief kun je niet veilig de straat oversteken. Dan is er geen straat, geen overkant, geen auto, geen luide knal, geen doodbloeden op straat, geen dwaasheid.
Ook hier geen enkele reden tot mystificatie. In de Japanse Tendai wordt het cruciale moment van realisatie gelegd bij het weet hebben hiervan en het kunnen benoemen ervan. Stephen Batchelor verwijst naar het begrip sotapatti, het ingaan van de stroom: ‘The suttas define stream entry as gaining “lucid confidence in the Buddha, Dharma and Sangha” and coming to “cherish the virtues dear to the ariyas.” What changes is one’s heartfelt ethical commitment to the practice. Stream entry has nothing to do with attaining an esoteric “enlightenment,” which then gives one authority to exercise power over others.’
‘Niets bijzonders’ noemt Joko Beck het. Het is mijn ervaring dat ongeveer iedereen waar ook ter wereld, al was het maar in een intiem verlangen, hier weet van heeft. Soms gaat dat niet verder dan de vage intuïtie van ‘iets’. De gevestigde religies spreken soms smalend over het ‘ietsisme’. Er is niets om smalend over te doen. Het is bijna misdadig om dit verlangen naar ‘iets’ te miskennen en de autoriteit bij een professionele priesterklasse te leggen. Anderzijds, als we niet verder komen dan ‘iets’, als we geen herkenbare woorden meer vinden, ontstaat er wildgroei waarin alle misbruik vrij spel krijgt.
Toen aan de Japanse zenleraar Hisamatsu gevraagd werd of hij de spirit van zen ook in westerse kunst kon terugvinden, legden ze hem allerlei kunstwerken voor. Eén raakte hem het diepst: het Angelus van Millet. Twee figuren, een boer en een boerin, op het land die met gevouwen handen een gebedje doen. In de verte een dorpje met een kerktoren die net het angelus geklept heeft. Wat bezielt een Japanse zenleraar, rebel en oprichter van een antiautoritaire lekenbeweging, om uitgerekend dit tafereel uit te kiezen?
Twee mensen met een hard leven, die het land bewerken zonder enige vorm van zekerheid, misschien mislukt de oogst en kennen ze volgend jaar hongersnood. Misschien is zij zwanger en sterft ze binnen enkele maanden in het kraambed. Geen misplaatste romantiek hier. Temidden van de schaarste waarin ze moeten zien te overleven is er dat kort moment van ‘Ave Maria, gratia plena’, ‘vol van genade’. Temidden van de schaarste is er een klein moment van plenitude, waar het méér, méér, méér even niet van toepassing is.
We hebben hier allemaal weet van. Genpo Roshi vergeleek tradities met verpakkingen, ze bewaren en verbergen tegelijkertijd. Het verschil is dat de vervaldatum hier van toepassing op de verpakking, niet op de inhoud. We moeten dringend nieuwe woorden vinden. Het is gewoon levensnoodzakelijk.
Piet Nusteleijn zegt
Voor “wat” moeten dringend nieuwe woorden vinden?
Met nieuwe woorden, ik denk dat er geen nieuwe woorden te vinden zijn, geven we beschrijvingen. Nieuwe verpakkingen.
Het leven, de inhoud is nooit oud of nieuw. Het is.
Dit zoekende artikel vind ik indringend. Het zoekt.
Met groet.