“Khun Frenk! Khun Frenk!…” Buurman Toey staat aan de poort te roepen. Khun (spreek uit als khoen, waarbij je een klein beetje lucht uitblaast na de k) is het Thaise woord dat aangeeft dat je het over personen hebt. Je noemt iemand nooit zo maar bij de naam, maar zet er altijd khun voor. Je zou denken dat ik dan dus ook khun Toey had moeten schrijven. Op zich is dat goed gedacht, ware het niet dat Toey al een wat oudere man is, en dan word je lung, een aanduiding die meer respect uitstraalt en overigens ook oom betekent.
Er was wat verwarring in het dorp toen bleek dat ik ouder ben dan Toey. Ik zie er blijkbaar nog jeugdig uit. Iedereen had me altijd khun Frenk genoemd (François is echt onuitspreekbaar voor de Thai dus ik heb het maar wat simpeler gemaakt) en ineens bleek dat ik eigenlijk al in aanmerking kwam om als lung door het leven te gaan. Er werd wat lacherig over gedaan en omdat ik prima kan leven met khun blijf ik vooralsnog khun Frenk. Het respect dat bij lung hoort moet ik denk ik nog verdienen. Mieke is ook een lastig uit te spreken naam, dus die gaat hier door het leven als khun Mik. Mijn zoon is khun Coen: dat is een makkie om uit te spreken, maar ze vinden dat wel heel apart. Ik kijk al uit naar mei 2019, wanneer ik mijn dochter khun Isabelle Renate mag introduceren. Benieuwd wat daar van gemaakt gaat worden.
Lung Toey is inmiddels de poort binnengelopen en ik loop hem tegemoet. “Tomollow you จักรยาน?” vraagt hij, ondertussen een weide cirkel met zijn arm makend. Ik probeer hem te begrijpen, maar dat lukt me nog niet helemaal. Hij kan haast geen thatjaa (gras maaien) bedoelen, want we zitten in de droge tijd en het gras groeit nauwelijks. Bovendien klinkt จักรยาน niet als thatjaa. “Tomollow mohning you me จักรยาน” probeert hij nog eens, nu met twee handen een fietsbeweging makend. Nu valt het kwartje. จักรยาน = djakriaan = fiets. Of ik morgen mee wil gaan fietsen. Ik probeer duidelijk te krijgen of het om een lange tocht gaat, en of er meer mensen meefietsen. Voor zover ik het nu goed begrijp gaat het om een samen te fietsen rondje. Ik stem toe en we spreken af om 30 minuten na de ochtendgong.
In de Thaise spreektaal wordt nog vaak de traditionele tijdsaanduiding toegepast, die gebaseerd is op de dagindeling van boeddhistische monniken. Zes uur ’s morgens wordt er op een gong geslagen (moong chao). Zeven uur is dan nung moong chao, ofwel 1 uur na de gong. Om 13:00 uur slaat er weer een gong (baay moong) en om 19:00 uur is het een trommelslag (thoeng). Om 1 uur ’s nachts is het een bel (thie) die de tijd aangeeft. Het is even rekenen, maar 30 minuten na moong chao is dus half zeven. Gelukkig is de officiële tijdsaanduiding hier “gewoon” dezelfde 24-uursklok die wij gebruiken.
De volgende morgen om half zeven fiets ik op mijn kinderfiets-voor-volwassenen de poort uit, waar lung Toey al staat te wachten. Hij zet er op zijn oude barrel flink de sokken in. Ik heb geen idee of dat zijn gebruikelijke fietstempo is. De meeste Thai fietsen namelijk met een gangetje waarbij ze net niet omvallen. Misschien probeert hij die lange farang uit. Die laat dat echter niet gebeuren. Bij de meeste dingen die met spierkracht en conditie te maken hebben zal ik het zeker tegen hem moeten afleggen. Ik zie me de grote balen gras die hij op zijn schouder neemt nog niet dragen en over het graven van een gat om een struik te planten doe ik 4 keer zo lang. Maar fietsen, dat gaat me nog steeds prima af. Ik kan dus redelijk ontspannen naast hem blijven rijden en probeer zo goed en zo kwaad als het kan wat gesprekjes. Zo weet ik nu de namen van de dorpen waar we door kwamen, en de beroepen van een paar mensen die we tegenkwamen. Althans, die wist ik. Als je de lung-leeftijd eenmaal hebt bereikt doet het kortetermijngeheugen het niet meer zo goed als wanneer je nog khun bent.
Om die mensen die we tegenkomen lijkt het vooral te gaan. Toey zwaait ze uitbundig toe en roept ook het een en ander waarvan ik niks begrijp. Maar dat de lange farang en de daarnaast fietsende kleine Thai opzien baren is duidelijk evenals dat Toey daarvan geniet. Dat doe ik trouwens ook.
Toey’s tempo zakt intussen wat terug en heel erg vind ik dat niet. Op mijn kinderfiets-voor-volwassenen zit ik in een allerminst comfortabele fietshouding en bovendien doet de versnelling het niet. Hoewel, dat is niet helemaal waar: hij doet het half. Toen ik de fiets kocht stond hij in zijn 2. Op een stukje weg waar het omlaag ging schakelde ik soepeltjes door, tot ik ontdekte dat het ding wel opschakelde, maar dat terugschakelen er niet bij was. Sindsdien fiets ik in zijn 5. In Thailand is het nu eenmaal niet vanzelfsprekend dat iets doet of blijft doen wat het moet doen. Ook dat went.
In het gebruikelijke Thaise tempo, dus net niet omvallend, bereiken we onze Baan Din weer. “Tomorrow we djakriaan?” vraagt Toey. “Proengnie phom lae khun Mik Chiang Mai” koeterwaalthai ik. Hij snapt dat Mieke en ik de volgende dag naar Chiang Mai gaan, maar vindt dat we dan best eerst nog kunnen fietsen. Ik wil dat wel af en toe doen, maar niet iedere dag. De vroege ochtend is namelijk ook de beste tijd voor werk in en om het huis. Op geheel Thaise wijze houd ik het daarom maar op “misschien”.
De volgende ochtend regent het. Net zoals het in de regentijd best een paar dagen droog kan zijn, kan er in de droge tijd zo nu en dan een bui vallen of zelfs een druilerige dag voorkomen. Om 30 minuten na de gong regent het nog steeds en is er nog geen Toey te zien en ook om nung moong chao blijft het stil aan de poort. Om song moong chao, 2 uur na de ochtendgong, vertrekken we richting Chiang Mai. Gered door de regen.