Dat monniken, na een beknopt onderricht van de Verhevene, Ananda om meer uitleg verzochten, alsook het feit dat de Boeddha hem verschillende malen vroeg om in zijn plaats een onderricht te geven (MN 53, DN 33), toont aan hoe hoog Ananda geacht werd.
In verschillende suttas spreekt de Boeddha zijn waardering voor Ananda uit. Zoals bijvoorbeeld in de Bahitika-Sutta (MN 88) waar de Verhevene, nadat Ananda koning Pasenadi onderricht had, tot de monniken gemeenschap zegt: “Het is een voordeel voor koning Pasenadi, het is een groot voordeel voor hem dat hij Ananda te zien kreeg en hem met een bezoek kon vereren.”
Op de vraag van een lekenvolgeling hoe, naast de Boeddha en de Sangha, de Dhamma moest vereerd worden, antwoordde de Verhevene: “Als jij, huishouder, de Dhamma wil vereren, ga dan naar Ananda en vereer hem, want hij is de ‘bewaker van de Dhamma’ (J 296)”.
En op andere keer toen Ananda, na een vraag van de Boeddha beantwoord te hebben de ruimte had verlaten, zei de Verhevene tot de monniken: “Ananda bewandelt het pad van de hogere training; het is niet gemakkelijk iemand te vinden die hem in praktijk evenaart” (AN 3:78).
Je zou verwachten dat al deze lofbetuigingen aan het adres van Ananda jaloezie en na-ijver tot gevolg hadden. Maar dat was niet het geval. Ananda was een man zonder vijanden. Hij werd zo in beslag genomen door de Dhamma dat roem hem niet raakte en trots hem vreemd was. Ananda besefte dat al het goede dat hem te beurt viel te danken was aan de Dhamma.
Alhoewel Ananda bekritiseerd en zelfs vermaand werd gaf dit nooit aanleiding tot wrijving. Een gerechtvaardigde kritiek of een vriendelijke herinnering, waarschuwing of zelfs een werkelijke berisping beschouwde hij als hulpmiddelen tot zuivering van de geest.
De keren dat Ananda werd berispt betrof het meestal een punt van sociaal gedrag, zoals beschreven in de Vinaya, nooit het begrip van de Dhamma. Zo was Ananda eens op bedelronde vertrokken zonder zijn bovenkleed; wat een inbreuk op de kledingcode is. Toen hij hierop gewezen werd, gaf Ananda de overtreding toe en zei dat hij het gewoonweg vergeten was. Hiermee was de zaak dan ook geregeld (Mv VIII.23).
Een ernstiger soort kritiek werd bij twee gelegenheden geuit door de eerwaarde Maha Kassapa.
Dertig leerlingen van Ananda hadden de sangha verlaten. Kassapa verweet Ananda dat hij de jonge monniken niet nauwlettend genoeg in de gaten had gehouden. De groep, zo luidde het verwijt, trok rond zonder ‘de zintuiglijke poorten te bewaken’; de jonge monniken waren niet gematigd in eten en onvoldoende getraind in aandachtigheid. Daardoor had zintuiglijke begeerte bij hen de bovenhand gekregen en waren zij teruggekeerd naar het leven van een huishouder.
Kassapa noemde Ananda dan ook ‘de vernietiger van het graan’ [de jonge monniken waren dan de spreekwoordelijke jonge halmen die vernietigd werden voordat er geoogst kon worden].
Ananda ging niet in op de kritiek van Kassapa en probeerde niet om zich met argumenten te verschonen of de zaak te minimaliseren. De feiten waren de feiten. Hij had blijkbaar de vorderingen van de jonge monniken te hoog ingeschat en dus een beoordelingsfout gemaakt; de kritiek was terecht (SN 16:11).
Het tweede voorval was van een geheel andere aard. Ananda had Kassapa gevraagd hem te vergezellen naar een verblijfplaats voor nonnen om daar onderricht te geven. Na de voordracht merkte de non Thullatissa op dat Kassapa de hele tijd aan het woord was geweest en dat hij Ananda geen kans op spreken had gegeven. “Het is”, zo zei ze, “alsof een naaldenventer een naald zou menen te moeten verkopen in het bijzijn van een naaldenmaker. Evenzo denkt meneer Maha-Kassapa de Leer uiteen te kunnen zetten in het bijzijn van de heer Ananda.” Ananda smeekte Kassapa om de non haar – door onwetendheid – ondoordachte uitspraak te vergeven. Kassapa ging daar niet op in maar raadde Ananda aan om in zijn contacten meer terughoudendheid te tonen. “Pas maar op, vriend Ananda, dat de Sangha geen nader onderzoek naar je instelt.” (SN 16:10)
Wat Kassapa Ananda verweet was dat deze overijverig was geweest bij het onderrichten van de nonnen en het gevaar van gehechtheid aan zijn persoon over het hoofd had gezien.
Alhoewel het soms anders wordt voorgesteld was de kritiek die Maha Kassapa in beide voorvallen uitte geen persoonlijke aanval op Ananda, maar was het bedoeld om hem in zijn praktijk verder te helpen. Kassapa berispte Ananda uit liefde voor hem en om de bezorgdheid voor zijn praktijk.
Ananda voelde zich ook niet in zijn persoon geraakt. De verhouding tussen beide monniken was wat in de teksten een ‘kalyana-mittata’, een spirituele vriendschap wordt genoemd.
Een spirituele vriend is iemand waar je niet alleen iets kan van leren; je moet er ook van leren. Samen met een paar gelijkgestemden zitten keuvelen over de Dhamma, instemmend knikkend bij wat er wordt zegt en elke tekortkoming van de ander bedekken met de mantel der liefde is niet wat de grondbetekenis van ‘kalyana-mitta’, een spirituele vriend is. Kritiek moet ter harte worden genomen, anders is groei bijna niet mogelijk.
Buiten dat hij gedurende 25 jaar de persoonlijke verzorgen van de Boeddha was, is Ananda vooral bekend voor zijn fenomenaal geheugen, wat hem in staat stelde om, tijdens het eerste concilie, alle leringen van de Verhevene te reciteren. Meer hierover in deel 3.
1.‘Ananda, the guardian of the Dhamma’ BPS 1975