Laatst vertelde een vriend een mop over een boeddhistisch patholoog anatoom die ontslagen werd omdat hij strijk en zet ‘geboorte’ als doodsoorzaak invulde.
Schoonmama overleed op zondag 30 juni, om een uur of twee Nederlandse tijd terwijl haar oudste zoon en ik om een uur of drie Griekse tijd naar flamingo’s stonden te kijken, elegant hooggehakt tiptoe-end door een ondiepe binnenzee. Een kwartiertje later belde schoonzus – de jongste dochter. Ik parkeerde en we liepen een zachtgeurend bos in. Leunend tegen een pijnboom – hoe toepasselijk – huilde de oudste zoon, mijn man, om het verlies van zijn moeder. Dood. Toch nog onverwacht. Overleden toen ze van de kamer, die ze al drie weken deelde deelde met mevrouw B., naar die andere kamer gereden werd, de definitieve kamer met het laatste plafond. Mevrouw B. die zich iedere ochtend opnieuw aan schoonma voorstelde met de mededeling dat ze die avond met de bus naar huis ging. Daar moest schoonma wel rekening mee houden. Mevrouw B. gaat zich binnenkort weer opnieuw dagelijks voorstellen aan haar nieuwe kamergenoot.
Ja, het was beter zo. En ja, het was toch nog onverwacht. Ook al was het nog maar een heel klein stapje van leven naar niet meer leven.
Dat is wel een beetje een ding van de dood. Ook al zie je het van mijlenver aankomen – en wie ziet dat niet? – toch is het altijd onverwacht. Wij boeddhisten denken vriendjes te zijn met magere Hein. Leven, dood, karma, het wiel draait maar door. We zitten op ons kussen en zien het draaien en stagneren. En weer draaien. Een zenvriendin moest voor opname in een revalidatiekliniek eerst even langs de psychiater om haar mentale toestand in kaart te laten brengen. ‘Denk je wel eens aan de dood?’ vroeg de psych. ‘Heel vaak,’ zei vriendin. Waarna de psych onmiddellijk een stempel ‘depressief’ op haar dossier zette. We hebben er hard om gelachen, om die domme, kortzichtige psych, onwetend van leven, dood en wielen.
Vriendjes met magere Hein. Maar dan wel een beetje een nette graag als ik mag kiezen. Een niet al te naar en te lang ziekbed, iets met een roze, glossy lintje of zo. En dan alle geliefden om me heen die me zacht toefluisteren hoeveel ik voor ze betekend heb en dat ik rustig mag uitchecken. En o ja, ik ben 90 en helder van geest maar ook wel vermoeid en helemaal klaar voor de grote reis die ik vol overgave aanvang. Zoiets. In elk geval niks rommeligs zoals de dood in een blinde hoek van een vrachtwagen, iets met geweld of verdrinken in een wrede, nietsontziende zee. Of, boeddha-bewaar-me en god-beter-het, het aller aller ergste. Het onuitsprekelijke, niet te verdragen, onoverleefbare: de dood van je kind.
‘Maar ik kan toch geen dode oma whatsappen?’ Bericht van onze dochter die net een afscheidsritueel van haar oma in het verpleeghuis heeft meegemaakt. ‘Ze ligt er wel mooi bij. Gelukkig. Doornroosjeachtig.’ Even later zitten we op het Griekse strandje samen te grienen bij het zien van doornroosje in haar vertrouwde bloes, vest en parelketting. De dood via social media. Een schemerlamp aan de ene en een kaars aan de andere kant van het bed, verzacht haar gezicht. Ze lijkt te glimlachen. Maar slapen als doornroosje, nee. Ze is duidelijk hartstikke dood. Ze heeft de geest gegeven. Haar geest.
Na de uitvaart vliegen we weer terug naar ons Griekse paradijsje. We zullen kijken naar de zee en praten over schoonma. En over hoe dat toch kon, ineens zo dood, zo onverwacht.
Filip Fokkens zegt
Heel mooi stukje, Connie!
Connie Franssen zegt
Dank je wel, Filip!