Wat heb ik de laatste vier jaar allemaal niet moeten lossen . Horen (en erbij horen) , werk en goede fysiek, pijnloos zijn, muziek, gesprekken in groep, radio, evenwicht, wandelingen, vrienden die mij opbellen, “de oude Manu”, mensen die eens willen afspreken, optreden met muzikanten, stilte . Een waslijst doorstreepte zaken. Allemaal in postvak uit. Of beroerd door de delete toets.
Ik vind de eerste zin wel raar , ik heb ze WEL moeten lossen. En nog steeds is het een oefening in leren loslaten. Dus werd ik aangetrokken door een boeddhistische oefening in bijna alles loslaten … “de straatretraite”.
Met enkel je identiteitskaart, een slaapzak en de kleren die je aanhebt “sans domicil” zijn. Je laat je uurwerk, geld, bankkaart, gsm, bezit, achter en wordt een kleine week dakloos in Brussel. Ik kruip dus onder het vernis van deze maatschappij (in groep welteverstaan en soms alleen.). Ik vertraag, hoef niet te rennen naar werk of bezienswaardigheid, heb geen excuus om door te lopen. Met lege zakken en open verwelkomende ogen stap ik door de rivier van mensen. iedereen druk druk met ergens heen te gaan. En rondkijken is blijkbaar verboden. Foei! als je eens oogcontact maakt of bewust stapt, kijkt naar het propere parkje waar je doorheen dendert. Snel snel naar je baas, naar je collega’s en je toekomstige centen. De mens als sociaal wezen, maar dan niet als ie onderweg is.
Ik moet nu zorgen voor mijn eten, en voor de €0.50 om naar de wc te mogen gaan. Aarzelend steek ik mijn lege hand uit … dat gebaar alleen zorgt voor bruuske koerswijzigingen in de school mensen. Een goeiedag-wens wordt weggewuifd en lost op als een mistbankje. De regenbuien zijn minder storend dan dat mannetje met de hoed op en een plastieken zak (van kippenvoer, vol slaapzak, dichtgebonden met een fietsband) over de schouder. Hij vraagt om wat kleingeld om te kunnen eten, om wat te kunnen drinken, voor de wc. De vervelende bedel-mug wordt ijskoud genegeerd, of met de “Metro” krant weggewuifd. “Ik heb niets bij mij” zeggen zakken vol rinkelend kleingeld. Sorry, zeggen volle magen of monden vol verse croissants.
Ik ga verder, tegen de stroom in en blijf vriendelijk vragen, zelfs mijn oprechte glimlach brengt de forenzenzee in verwarring. “Goedemorgen, bonjour” opent geen harten. Mensen horen mijn wens niet eens. Ze zien iemand die oogcontact probeert te maken en alle alarmsystemen gaan af. Af en toe breekt het wolkendek open en stopt een warme mens, geeft enkele hete muffins,wat geld, een broodje, enkele koeken, zelfs een croissant. In deze zonnestraal ontmoeten twee mensen elkaar, ogen kijken dieper, glimlachjes worden rondgestrooid, de ontvanger toont hoe dankbaar hij is, de gever wordt blij van het geven .Leren vragen, leren leven in het “niet weten”, “erkennen wat is” en “mijzelf en anderen heelmaken”. Mijn falend gehoor zorgt dat “niet weten” op een zeer hoog niveau stond!
De groep komt samen voor de maaltijd, ieder met zijn/haar inbreng en iedereen deelt en voegt het gekregene samen. Steeds was er voldoende! Een groep die elkaar draagt, de ruimte geeft om iemand uit te laten spreken (zonder vragen te stellen) maar luisterend vanuit het hart. Als het al donker is zoeken we een slaapplaats en karton om tussen ons en de koude grond te leggen. Nu nog, weken later, denk ik als ik karton zie: “onthoud waar het ligt, om straks te gebruiken als ik ga slapen.” Ondanks de regenweek schijnt de zon volop in onze harten en hebben we hartverwarmende contacten. Daklozen slapen naast ons of vervoegen onze eetcirkel.
Ze vinden het sympathiek dat wij het ook eens aan den lijve willen voelen hoe zij leven. De straatretraite geeft ook momenten van inkeer, naar binnen kijken, in groep en individueel.
We vertragen in het leven en worden ontroerend geraakt. In onze vijvers worden uitdijende kringen gevormd en onder ons “oppervlak” worden we beroerd. Natuurlijk voel ik de zenuwpijnen die blijven gieren voor mijn voeten en benen, het lawaai dat onverbiddelijk mijn schedelpan vult, de blaren die stilletjes de ruimte tussen tenen en schoen opvullen. Ik erken wat er is en leer gewoon verder te gaan, met een open geest en met een boel vrolijke twinkels in ogen en woorden. Kraantjeswater wordt champagne, stokbrood een festijn, mijn slaapzak een boot in de veilige haven.
De stad als living en slaapkamer. En wie er in rondloopt zie ik als vrienden en gasten. En ik probeer in mijn contacten helend te zijn, voor de andere en voor mijzelf. Glimlachend, gevend en krijgend. “Dat ik dit maar niet moest doen” is spreken tegen dovemansoren. Ik deed de deur van mijn hart open en wandelde vol harts-tocht het onbekende in.
Ik wou de straat op!
En nu? Nu ben ik van’t straat. En enorm véél rijker, ontroerder en met een oor in mijn hart.