Over de werkelijkheid van de Werkelijkheid.
‘We hoeven alleen maar onze conditioneringen te doorzien om de Werkelijkheid onder ogen te krijgen, Hans.’
‘O ja?’
‘Ja.’
‘Heb jij je eigen conditioneringen al doorzien?’
‘Nog niet helemaal, denk ik.’
‘Hoe weet je dan dat je ze helemaal kan doorzien?’
‘Dat hoopte ik.’
‘Heb je de Werkelijkheid al onder ogen gekregen?’
‘Nog niet helemaal, denk ik.’
‘Hoe weet je dan dat je de Werkelijkheid onder ogen zal krijgen als je je conditioneringen helemaal hebt doorzien?’
‘Dat beweert mijn leraar.’
‘Hoe weet je dat er zoiets is als de Werkelijkheid?’
‘Hoe zou ik hem anders onder ogen kunnen krijgen?’
‘Hoe weet je dat dit die Werkelijkheid al niet is?’
‘Ik mag hopen van niet.’
‘Iets wat anderen beweren zomaar aannemen, hoe noem je dat?’
‘Vertrouwen, geloof ik.’
‘Wat dacht je van conditionering?’
‘We hoeven alleen maar onze conditioneringen te doorzien om de Werkelijkheid onder ogen te krijgen, Hans.’