Wie niet weet hoort niet bij woorden.
‘Wat maakt niet-weten zo bijzonder, Hans?’
‘Dat het op geen enkele manier bijzonder is.’
‘Vergeleken met?’
‘De wijsheidstradities, bijvoorbeeld.’
‘Die zijn wel bijzonder?’
‘Vinden ze zelf.’
‘Leidt niet-weten tot blijvend geluk? Spontaniteit? Eenvoud? Onvoorwaardelijke liefde? Eeuwig leven?’
‘Dat zijn sleetse woorden uit de wijsheidstradities.’
‘Leidt het dan tot neutraliteit? Onthechting? Aanvaarding? Berusting? Overgave?’
‘Meer sleetse woorden uit de wijsheidstradities.’
‘Leidt het tot gelatenheid? Niet-doen? Fatalisme? Quiëtisme? Uitdoving?’
‘Nog meer sleetse woorden uit de wijsheidstradities.’
‘Welke woorden horen bij niet-weten?’
‘Wie niet weet hoort niet bij woorden.’
‘Wat maakt niet-weten dan zo bijzonder?’
‘Dat maakt niet-weten nu zo bijzonder.’