Niet-weten is leven in onzekerheid, ook over niet-weten.
‘Ben jij weleens bang om uit het niet-weten te vallen, Hans?’
‘Ik niet.’
‘Ik wel.’
‘Is dat niet wat voorbarig?’
‘Hoe komt het dat ik nu al bang ben om het kwijt te raken?’
‘Omdat je jezelf hebt wijsgemaakt dat je het kunt hebben?’
‘Wat gebeurt er met je niet-weten als je iets aan je hersens krijgt – een hersenschudding, een infarct, hersenverweking, korsakov, preseniele dementie, aderverkalking of zo?’
‘Dan blijft het, of het wordt minder, of het verdwijnt tijdelijk of voorgoed, lijkt mij.’
‘Ik was er al bang voor.’
‘Maar wie zegt dat daar een hersenaandoening voor nodig is?’