Dertien gelukken bij een ongeluk.
Waarom ik niet van mijn voetstuk kan vallen? Omdat ik er al naast lig.
Waarom ik niet door de mand kan vallen? Omdat ik er al doorheen ben.
Waarom ik niet door het ijs kan zakken? Omdat ik geen gewicht meer in de schaal leg.
Waarom ik niet met mijn billen bloot hoef? Omdat ik niets meer om het lijf heb.
Waarom ik niets te verliezen heb? Omdat ik alles al kwijt ben.
Waarom ik niet in de put zit? Omdat ik geen bodem heb.
Waarom ik mezelf steeds tegenkom? Omdat ik geen onderscheid weet te maken.
Waarom ik mezelf nooit tegenkom? Omdat ik geen onderscheid weet te maken.
Waarom ik nooit gelijk heb? Omdat ik niet beter weet.
Waarom ik nooit ongelijk heb? Omdat ik niet beter weet.
Waarom ik dit allemaal niet geloof? Omdat ik het denken doorzie.
Waarom ik niet geloof dat ik dit allemaal niet geloof? Omdat ik het denken doorzie.
Waarom ik niet geloof dat ik het denken doorzie? Omdat ik het denken doorzie.