Terug naar waar geen verder of terug is.
De directe oorzaak en de indirecte oorzaak
Als je de directe oorzaak van een gebeurtenis ontdekt, weet je wel iets maar niet veel. Want wat is de oorzaak van de oorzaak – de indirecte oorzaak van de gebeurtenis? Wat is de oorzaak van de indirecte oorzaak enzovoort?
Hoe ver moet je terug voor je kunt zeggen dat je de hele oorzaak in kaart hebt gebracht? Is er een eerste oorzaak? Zijn er meerdere, vele of talloze eerste oorzaken, draagt het hele universum op een of andere manier bij aan iedere individuele gebeurtenis?
Deze netelige kwestie wordt in de filosofie het regressieprobleem genoemd. Aristoteles maakte zich er al druk om in de vierde eeuw voor Christus, en hij was vast niet de eerste.
Eerder in dit Witboek Verlichting zagen we twee soortgelijke problemen: het premissenprobleem en het autorisatieprobleem. Daarvóór maakten we ook al kennis met het fenomeen, in de miniserie over Indra’s net.
Regressie naar achterliggende oorzaken zou je het causaliteitsprobleem kunnen noemen, regressie naar onderliggende betekenissen het betekenisprobleem, regressie naar de diepere zin van het leven het zingevingsprobleem.
Zelfbevlekking van de doorgeslagen rede
In de godsdiensten treedt het regressieprobleem op in de gestalte van het scheppingsprobleem. God heeft alles gemaakt, maar wie heeft God gemaakt? God heeft alles in beweging gezet, maar wie heeft God in beweging gezet?
Het standaard antwoord luidt dat God de ongeschapen schepper is, de onbewogen beweger. Deze gedachtesprong voorkomt een oneindige regressie van steeds machtiger goden, die geen begin heeft en dus geen benoembare of aanwijsbare almachtige kent. Gelukkig maar: wie van deze naamloze reeks zonder begin zouden we in godsnaam moeten aanbidden?
Een variatie op het antwoord dat God zelf de eerste oorzaak en ongeschapen schepper is, vinden we bij de filosoof-mysticus Spinoza (1632-1677). Die stelde dat God het geheel is, schepper inclusief schepping, en dat het geheel zijn eigen oorzaak is en moet zijn, anders was het niet het geheel.
Daarmee loste Spinoza meteen een voorwaartse regressie op, namelijk de teleologische: wat is het doel van alles en wat is het doel van dat doel enzovoort? Die zou je het progressieprobleem kunnen noemen. Het geheel kan natuurlijk alleen zichzelf als doel hebben, anders was het niet het geheel.
Zo is het monisme van Spinoza oorzakelijkheidsleer en bestemmingsleer ineen, en zijn z’n aanhangers van voor hun geboorte tot na hun dood onder de pannen.
Sommige mensen nemen genoegen met dit soort antwoorden, anderen niet. Ik behoor tot de laatsten. Mij lijkt het lenzenslijperij – zelfbevlekking van de doorgeslagen rede.
Duizendmaal liever kijk ik met het blote oog in het onpeilbare gat van de melkweg dan door een telescoop naar het plafond van andermans verbeelding.
Wat zijn jouw gedachten over mijn gedachten over Spinoza’s gedachten over Aristoteles’ gedachten over het regressieprobleem?
Een oplossing die bruist en borrelt
Nooit ben ik een oplossing van het regressieprobleem tegengekomen, voorwaarts of achterwaarts, die mij bevredigde. Zelf heb ik er ook geen kunnen verzinnen.
Is er eigenlijk wel een probleem of is het een artefact van de gebruikte begrippen of van onuitgesproken en onbewezen aannames?
Bijvoorbeeld van de aanname dat alles een oorzaak en een doel heeft. Is dat wel zo?
Of van de aanname dat er een ononderbroken keten van oorzaken of doelen moet zijn van het eerste begin tot het laatste eind. Is dat wel zo?
Of van de aanname dat niet alles met alles samenhangt maar slechts een beperkt en identificeerbaar deel met een ander beperkt en identificeerbaar deel. Is dat wel zo?
Bestaan oorzaken en doelen echt of zijn het maar categorieën van het verstand? Of is dat weer zo’n gedachte uit het mislukte denken van Immanuel Kant?
Ik weet het niet, minder dan ooit, en uiteindelijk ben ik dat maar de oplossing gaan noemen. Het probleem is in mij opgelost als een lijk in zoutzuur. Ikzelf ben de oplossing, zie mij eens bruisen, hoor mij eens borrelen – ik stroom zowat over!
Breken tot je gebroken bent
Mijn oplossing is natuurlijk niet overdraagbaar, ook niet buiten de geschriften om. Je zult je eigen zoutzuur moeten brouwen, je eigen gedachten moeten ontbinden.
Niemand kan het voor je doen, niemand kan het van je overnemen, misschien jijzelf niet eens. Is oplossen iets wat je doet of iets wat je overkomt? Ik heb geen idee, of meerdere ideeën waaruit ik niet kan kiezen, dat komt op hetzelfde neer: ik weet het niet.
Toegeven dat je het niet weet, ontdekken dat je het niet hoeft te weten, als er al iets wezenlijk te weten valt, uitkomen voor je onwetendheid – agnose is zo eenvoudig.
Je breekt niet in, je breekt niet door, je breekt weg tot je eruit bent. Je breekt uit tot je gebroken bent.
Zonder plafond, zonder muren en zonder ruggengraat ga je lichter door het leven. Verder verder, of verder terug, naar ik weet niet waar geen verder of terug is.