‘Wat is weten, Hans?’
‘Een fuik.’
‘Wat is niet-weten?’
‘De ruimte eromheen.’
‘Wat is het verschil?’
‘In een fuik kan je nergens heen, al zou je wel willen.’
‘En in de ruimte eromheen?’
‘Wil je nergens heen, al zou je wel kunnen.’
‘Waar je ook bent, je gaat nergens heen?’
‘Niet dat ik weet.’
‘Wat maakt het dan uit?’
‘Ik zou het ook niet weten.’