Beste Hans,
In je inleiding niet-weten heb je het over ‘de schat van niet-weten’. Is niet-weten werkelijk een schat? Is het jouw grootste schat? Waarom kan ik het niet als schat herkennen?
Beste X,
Daar kan ik kort over zijn. Ik heb niets meer te zeggen en niets meer uit te leggen. Dat is mijn schat.
X: Leg uit.
H: Wie geen schat heeft, hoeft hem ook niet te bewaren. Schatbewaarder is een gevaarlijk beroep, vraag maar aan een bankier.
Wie geen schat heeft, hoeft hem ook niet te gelde te maken. Dat scheelt een hoop gedoe, vraag maar aan een goeroe.
Wie zonder schat kan, hoeft er ook niet naar te graven. Dat scheelt een berg werk, vraag maar aan een goudzoeker.
X: Jij hebt niets gevonden en dat is jouw schat.
H: Ik heb niets meer te zoeken en dat is mijn schat.
X: Zeg je nou dat er geen schat ís?
H: Weet ik dat.
X: Jij weet alleen maar niet.
H: Niet-weten is geen onwetendheid, hè. Ik weet best wel wat.
X: Wat dan?
H: Van water word je nat.
Van whiskey word je zat.
Van walsen word je plat.
Van praten word je glad.
X: Maar wezenlijk weet je niets.
H: Wezenlijker wordt het niet.
X: Vandaar dat je jezelf verduisterd noemt.
H: Bij wijze van spreken.
X: Zou je niet liever verlicht zijn?
H: Wie zegt dat ik niet verlicht ben?
X: Ben jij verlicht?
H: Geen idee. Wat is dat?
X: Kan het je dan niks schelen?
H: Zolang het je kan schelen ben je het niet.
X: En als het je niks kan schelen?
H: Dan doet het er niet meer toe.
X: Hoe weet je dat?
H: Doordat het me niks kan schelen.
X: Is niet-weten jouw grote liefde?
H: Niet-weten is gewoon een feit. Het is nou eenmaal hoe ik denk. Of ik ervan hou of niet.
X: Maar hoe voelt het dan?
H: Eerst was ik vooral in de rouw, langzaam ben ik er steeds meer van gaan houden.
X: Zou je er je leven voor geven?
H: Wat een onzin. Zonder leven geen weten, zonder weten geen niet-weten. Je kan het niet losmaken van je leven en je weten. Het staat er niet buiten of boven.
X: Niet-weten is geen God of Zelf of Bewustzijn of zo?
H: Daar weet ik allemaal niets van.
X: Ik probeer erachter te komen hoe belangrijk agnose voor jou is vergeleken met aardse zaken.
H: Agnose is volstrekt aards.
X: Jij bent niet ontstegen aan het miezerige bestaan.
H: Ik ben ontstegen aan het miezerige ontstijgen.
X: Wat?
H: Ik ben teruggekeerd naar het miezerige bestaan. Of eigenlijk ben ik er nooit weggeweest.
X: Waarom niet?
H: Omdat ik de uitgang niet kon vinden.
X: Zul je hem ooit vinden?
H: Ik denk het niet.
X: Waarom niet?
H: Omdat ik er niet meer naar zoek. Of omdat de uitgang niet-zoeken is; in dat geval heb ik hem al gevonden.
X: Jij hebt het miezerige bestaan helemaal omarmd.
H: Van zijn leven niet. Maar ik zie het wel helemaal onder ogen, voor zover ik kan zien.
Dus ook dat ik het niet helemaal onder ogen kan zien, en soms helemaal niet.
Dus ook dat het meer is dan misère, en meer dan wat ook.
Ik laat me er niks meer over wijsmaken en ik maak mezelf er niks meer over wijs, dit ook niet.
X: Dankzij niet-weten.
H: Niet dankzij, dat is niet-weten.
X: Het is onzin om je leven voor niet-weten te geven, zeg je, maar wat is het je waard? Wat zou je er wel voor geven?
H: Stel dat ik moest kiezen tussen de schat van niet-weten en de schat die Lucienne heet. Of tussen niet-weten en mijn tong, waarmee ik proef en eet en drink en klets. Of tussen niet-weten en de plankenvloer die voorkomt dat ik van driehoog in het veen val. Of tussen niet-weten en een goede stoelgang – ik zou niet weten wat ik moest kiezen.
X: En als je toch moest kiezen?
H: Dan koos ik voor niet-kiezen.
X: Je koninkrijk voor…
H: Een leven zonder koninkrijk.
X: Jij hebt geen behoefte aan een eigen territorium.
H: Mijn territorium is groot genoeg. Niet-weten is overal.