Dag na dag zwierf broeder Puhua met een belletje over straat en vroeg iedereen om een pij uit één stuk. Hij kreeg er veel aangeboden, maar weigerde ze allemaal. Meester Linji liet de tempelbeheerder een doodskist kopen en zei tegen Puhua: ‘Kijk eens, ik heb een pij uit één stuk voor je laten maken.’
Puhua nam de doodskist op zijn schouders, sjokte ermee door de straten en riep steeds: ‘Linji heeft een pij uit één stuk voor me laten maken. Ik ga nu naar de Oostpoort om een eind aan mijn leven te maken.’ Zijn stadsgenoten liepen massaal uit, dat wilden ze weleens zien. Toen het erop aankwam krabbelde Puhua terug. Hij riep: ‘Morgen ga ik naar de Zuidpoort om een eind aan mijn leven te maken.’
Nadat hij er drie keer van had afgezien, geloofde niemand hem meer. Op de vierde dag verliet Puhua in zijn eentje stilletjes het stadje. Eenmaal buiten de stadsmuren vroeg hij een voorbijganger om zijn doodskist voor hem dicht te spijkeren. Al gauw deed het nieuws de ronde en het hele stadje liep uit.
Toen de nieuwsgierigen de kist openbraken, zagen ze tot hun verbazing dat hij leeg was. Maar hoog in de lucht hoorden ze het ijle geluid van een belletje dat langzaam wegstierf. Tingelingeling… tingeling… ting…