Meester Huangbo ging naar de keuken en zei tegen de rijstkok: ‘Wat ben jij aan het doen?’ ‘Rijst pakken voor de monniken’, zei de kok. Huangbo vroeg: ‘Hoeveel rijst eten ze per dag?’ ‘Twee zakken’, zei de kok. ‘Is dat niet wat veel?’ vroeg de meester. ‘Eerder te weinig’, zei de kok. Huangbo gaf hem een klap.
De kok beklaagde zich bij Linji, die zich in de handen wreef: ‘Wacht maar, ik krijg hem wel.’
Toen Linji aan de beurt was om Huangbo te bedienen, vertelde die hem zelf het verhaal. Linji vroeg: ‘Wat had de kok dan moeten zeggen? Als u nu even voor kok speelt, dan begin ik: “Is dat niet wat veel?”’ De meester antwoordde: ‘Wat dacht je van “Morgen is er weer een dag”?’ ‘Waarom tot morgen wachten’, zei Linji, ‘hier hebt u uw portie vast’, en gaf Huangbo een draai om zijn oren. ‘Die dwaas moet weer zo nodig zijn hoofd in het hol van de leeuw steken’, zei de meester geschrokken. Linji slaakte een kreet en ging ervandoor.
‘Waar ging dat over?’ vroeg Guishan. ‘Wat denkt u zelf, eerwaarde?’ zei Yangshan. ‘De meester streek weer eens met zijn hand over zijn hart.’ ‘Geen sprake van’, zei Yangshan. ‘Wat zou jij zeggen?’ vroeg Guishan. ‘De meester hield zijn hart weer eens vast.’