Lang geleden ging Manjushri naar een boeddhaberaad, maar hij kwam te laat en iedereen was al naar huis. Vlak naast Boeddha’s troon zat alleen nog een meisje in een diepe trance.
‘Jesses, een wijf’, riep Manjushri geschrokken, want je bent een boeddha of je bent het niet. Shakyamuni haalde zijn schouders op. ‘Je merkt er eigenlijk niks van,’ zei hij vergoelijkend, ‘ze verkeert aldoor in samadhi.’
‘Waren alle vrouwen maar zo’, mijmerde Manjushri. Hij bekeek haar van alle kanten, knipte een paar keer met zijn vingers, blies in haar oren, trok haar pij een stukje open en hijgde: ‘Alle Gierbergen nog aan toe.’ ‘Jij mag er anders ook wezen’, zei Boeddha hees.
Het meisje dacht: aldus heb ik gehoord, maar wie zal mij geloven? Ze dook gauw weer onder in haar trance.