Een schijn van diepte
Water zei tegen Schaduw: ‘Zo ben je er, zo ben je er niet. De ene keer ben je lang, de andere keer kort. Eerder was je hoekig, nu weer rond. Soms ben je vaag, soms ben je scherp. Waar sta jij eigenlijk voor? Waarom ben je zo veranderlijk?”
Schaduw antwoordde: “Wie zal het zeggen. Misschien ben ik wel afhankelijk van iets anders. Misschien verandert dat andere door eigen toedoen of is het op zijn beurt afhankelijk van iets anders, dat wél door eigen toedoen verandert of ook weer afhangt van iets anders.
En jij? Wat is het die jouw oppervlak doet rimpelen? Wie maalt er in jouw stroom? Wie kabbelt er tegen de kade, wie babbelt er in de beek?”
Water vroeg: “Wat is het dat alleen door eigen toedoen verandert?”
Schaduw zei: “Is er wel iets dat alleen door eigen toedoen verandert?
Maakt een vogel zelf zijn veren?
Maakt een zieke zelf zijn pijn?
Maakt een boom zijn eigen peren?
Maakt een mens zijn eigen brein?
Zijn wij het die deze woorden spreken? Ben jij het die deze gedachten denkt?”
Water rees en daalde, Schaduw ging heen en verscheen, of anders wel zijn evenbeeld. Hij piekerde: “Is een schaduw ooit diep genoeg om tot de bodem te zien? En ziet hij daar de bodem of alleen maar zijn eigen schaduw?”
Waarop hij weer verdween.
(vrij naar Zhuang Zi)
Deze tekst maakt deel uit van Zondagskindjes, een serie teksten over niet-weten die geen deel uitmaken van een serie. Illustraties Lucienne van Dam.