Ton Vink is eindredacteur van het tijdschrift ‘Filosofie & Praktijk’. Daarnaast heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd aan de discussie rondom euthanasie en hulp bij zelfdoding. Hij is echter ook een groot bewonderaar van het werk van de Schotse 17e eeuwse filosoof David Hume (1711-1776) en daar heeft hij recentelijk een uitgebreide biografie over gepubliceerd. David Hume heeft een grote invloed uitgeoefend op de ontwikkeling van de westerse filosofie. Hij is bekend geworden doordat hij, net zoals de boeddhistische filosoof Nāgārjuna, het bestaan van het zelf en van de relatie tussen oorzaak en gevolg in twijfel trok. Toen de Duitse filosoof Immanuel Kant (1724-1804) dit las, werd hij naar eigen zeggen ‘uit zijn filosofische sluimer gewekt’. Hij begreep met andere woorden dat Hume een belangrijk probleem had gesignaleerd. Dit bracht Kant ertoe zijn filosofie een nieuwe wending te geven en hij schreef zijn beroemde drie kritieken: ‘Kritiek van de zuivere Rede’, de ‘Kritiek van de praktische Rede’ en de ‘Kritiek van het Oordeelsvermogen’. Deze drie boeken staan aan de basis van de moderne filosofie.
De dood van een ongelovige
Het boek begint met een beschrijving van de laatste dagen van David Hume. Het blijkt dat heel wat ijverige gelovigen hun best hebben gedaan om te suggereren dat de atheïst Hume in een enorme gewetensnood en een hartverscheurende geloofscrisis is overleden. De christelijke roddelmachine maakte overuren. We weten inmiddels dat dit niet ongebruikelijk is voor gelovigen en dat zij ook over andere filosofen dergelijke verzinsels de wereld in hebben gestuurd. Het geloof kan de waarheid nu eenmaal slecht verdragen.
In de volgende hoofdstukken speelt het leven van David Hume zich voor de ogen van de lezer in de natuurlijke volgorde af. De schrijver vertelt hoe Hume werd geboren in Schotland en wat de status en de geschiedenis van zijn familie was. Hij werd streng protestants opgevoed, maar dit maakte blijkbaar op hem geen diepe indruk. Al vroeg verzuchtte zijn moeder dat jonge David uiterst wake-minded was, hetgeen sommige biografen lazen als weak-minded, dat wil zeggen ‘zwakzinnig’. De ware betekenis was in het toenmalige spraakgebruik echter ‘alert en kritisch’.
De jonge David zou eerst de advocatuur ingaan, maar de studie rechten boeide hem weinig. Zijn hart ging uit naar de filosofie, hij wilde een man of letters, een intellectueel worden. Hij studeerde echter zo ijverig dat hij er overspannen van werd. In zijn pogingen om deze ziekte te overwinnen dwong hij zichzelf om zich ook met andere dingen bezig te houden. Hij nam meer lichaamsbeweging en besloot om enige tijd in een handelsbedrijf te gaan werken. Dit bracht hem naar het toen belangrijke Bristol, een havenstad in het zuiden van Engeland.
De handel kon hem echter ook niet boeien en na enkele maanden nam hij ontslag en waagde de oversteek naar Frankrijk. Daar werkte hij verder aan zijn boek A Treatise of Human Nature (Een Verhandeling over de Menselijke Natuur). Het leven in Frankrijk was duur en na een verblijf van drie jaar keerde hij terug naar Londen, waar in 1739 de eerste twee delen van zijn Verhandeling werden gepubliceerd. Het derde deel verscheen een jaar later. Voorafgaande aan de publicatie had Hume echter enkele aanstootgevende hoofdstukken, over zelfmoord, de onsterfelijkheid van de ziel, de aard van wonderen en religie geschrapt. Deze zouden later via andere wegen worden gepubliceerd.
Antropologisme
Vink geeft een uitgebreide beschrijving van de inhoud van de Verhandeling. Het uitgangspunt ervan werd door Hume zelf gezien als een revolutionaire ontdekking. Je zou dit het antropologisme kunnen noemen. Hume staat in de traditie van het Engelse empirisme, die begon bij John Locke (1632-1704). Het uitgangspunt van het empirisme is dat er geen aangeboren ideeën zijn en dat alle kennis stamt uit de waarneming. Locke accepteert hiermee dat de menselijke kennis nooit volledig kan zijn, omdat de basis van de werkelijkheid, de atomen, nu eenmaal niet kunnen worden waargenomen. Hume voert op zijn beurt aan dat onze waarneming, die de basis is van alle kennis, voor alles menselijke waarneming is. Een studie van het gedrag van de mens is dus noodzakelijk om ons meer te leren over de aard van de menselijke kennis. Zo’n studie van het gedrag van de mens zou volgens hem moeten bestaan uit een zorgvuldige observatie van de mens in zijn spontane gedrag. De mens die geobserveerd wordt mag dit dus niet in de gaten hebben.
In navolging van Locke constateert Hume dat kennis bestaat uit waarnemingsgegevens of indrukken, en begrippen of ideeën, die enkelvoudig kunnen zijn of samengesteld. Elk waar enkelvoudig idee komt daarbij overeen met een enkelvoudige indruk (bladzijde 90). Een uitzondering hiervan vormt het idee van ‘bestaan’, want dit is inbegrepen in elk ander idee. Alles wat we denken, stellen we ons volgens Hume voor als iets dat bestaat. Als ik me bijvoorbeeld inbeeldt dat ik een briefje van € 50 in mijn portemonnee heb, dan wordt dit niet plotseling meer als ik het er inderdaad aantref. Dit argument zou Kant later overnemen in zijn kritiek op het zogenaamde ontologische godsbewijs, waarin wordt aangevoerd dat een bestaande god volmaakter is dan een niet bestaande.
Oorzaak en gevolg
Het verschil tussen een indruk en een idee is dat de indrukken veel levendiger en overtuigender zijn. Sommige ideeën zijn levendiger dan andere en een overtuiging is een heel erg levendig idee. Sommige overtuigingen blijken echter niet op indrukken te zijn gebaseerd zoals bijvoorbeeld de overtuiging dat indrukken door oorzaak en gevolg aan elkaar gekoppeld zijn. Een indruk toont nu eenmaal nooit een gevolg of een oorzaak. Hume concludeert dat onze overtuiging dat oorzaak en gevolg echt bestaan gebaseerd is op de gedachte dat de toekomst net zo zal zijn als het verleden. Als we bijvoorbeeld nooit hebben meegemaakt dat sneeuw lekker warm is, zullen we dat in de toekomst ook niet voor mogelijk houden. We kunnen volgens Hume daarom alleen maar uit ervaring leren wat van iets de oorzaak is, zonder er zeker van te zijn dat dit altijd het geval zal zijn. Deze laatste conclusie wekte nogal wat verbazing en veel tegenstand.
Hiermee geeft Hume aangetoond dat het redeneren in termen van oorzaak en gevolg niet gebaseerd is op een metafysische stand van zaken of op aangeboren ideeën, maar op een puur menselijke gewoonte. Deze noemen we inductie, het bedenken van een algemene regel op basis van een aantal op elkaar lijkende gevallen. Toch wil hij niet elke redenering afwijzen, redeneren is gewoon een menselijke eigenschap. Het kan wel degelijk tot waarheid leiden, maar de weg daarnaartoe zit vol met hobbels. Hume is dus een scepticus die de alledaagse ervaring en het gezonde verstand als noodzakelijk veronderstelt.
Het ik
Als Hume vervolgens nadenkt over zijn ik, moet hij constateren dat hij er zich geen voorstelling van kan vormen. Het enige wat hij in zichzelf waarneemt zijn waarnemingen van materiële of geestelijke standen van zaken. Als deze waarnemingen ophouden tijdens de slaap of na de dood, dan is er dus niets wat kan voortbestaan. Het lijkt wel een beetje op een theater waar verschillende waarnemingen achter elkaar op de planken komen. Dit vindt Hume wel een gebrekkige vergelijking, want er is geen enkele indicatie dat de geest een soort plaats is waar dingen verschijnen (bladzijde 99). Net als Locke stelt hij echter vast dat de herinnering bij de persoonlijke identiteit een grote rol speelt.
Door al deze onzekerheden wordt Hume af en toe een beetje depressief, maar hij stelt tevreden vast dat het etentje met vrienden of een avondje backgammon effectieve middelen zijn om deze depressie te verdrijven. Dat is maar goed ook, want Hume heeft nog een hele taak voor zich: het beschrijven van de menselijke gevoelens en de moraal. Scepticisme vindt hij daarbij nodig om allerhande vormen van bijgeloof en vergissingen te bestrijden want, zo meent hij: ‘…De vergissingen in de religie zijn gevaarlijk, die in de filosofie alleen maar belachelijk’.
De gevoelens voorop
De rede kan ons tot overtuigingen leiden of laten twijfelen, maar alleen gevoelens zetten ons volgens Hume aan tot daden. Hume onderscheidt primaire indrukken en secondaire. Gevoelens zijn secondaire indrukken, want ze zijn als het ware een reactie op primaire indrukken, zoals pijn of genot. Verder onderscheidt hij kalme en heftige gevoelens. Sommige gevoelens zijn directe gevolgen van indrukken, zoals bij pijn, genot, afkeuring of goedkeuring. Sociale gevoelens zijn indirect, ze worden beïnvloed door verschillende eigenschappen. Voorbeelden hiervan zijn trots, nederigheid en sympathie. Door sympathie kunnen ons inleven in de opvattingen en de gevoelens van anderen. Hierbij wordt een idee weer omgezet in een indruk (bladzijde 108).
Onze wil wordt oorzakelijk bepaald door onze gevoelens. We denken misschien wel dat we vrij zijn om te willen, maar volgens Hume kunnen buitenstaanders eenvoudig vaststellen dat op bepaalde gevoelens altijd bepaalde wil volgt. We hebben echter wel een zekere vrijheid, want we kunnen ervoor kiezen om tegen onze gevoelens in te gaan. Dat heeft niets te maken met redelijk denken, want dit wordt altijd door onze gevoelens beheerst. Als iemand de indruk wekt redelijk te zijn, komt dit volgens Hume alleen maar doordat bij zo iemand de kalme gevoelens de overhand hebben.
Het derde deel over de moraal staat volgens Hume een beetje los van de andere delen. De moraal kan volgens Hume niet gebaseerd worden op de rede. Die gaat over wat er is, de moraal gaat over wat hoort. We hebben hier volgens Hume een natuurlijk gevoel voor, dat zelfs los staat van elk eigenbelang. Ook dit uitgangspunt zal later door Kant opnieuw worden uitgewerkt. De mens heeft dus van nature een moreel kompas. Er zijn natuurlijke deugden en daarnaast andere die ontstaan door de cultuur, zoals gevoel voor rechtvaardigheid, respect voor eigendom, je beloftes willen houden en gehoorzaamheid.
Teleurstelling en succes
Hume had hoge verwachtingen van zijn boeken. Toen er na twee weken nog geen reacties verschenen, schreef hij van de eerste beide delen een samenvatting. De reacties die later kwamen, waren bijna allemaal negatief. Een van de weinigen die zijn boeken met sympathie las, was Adam Smith, de grondlegger van het economische marktdenken. Pas veel later ontstond er waardering voor de boeken, onder andere van Kant en Albert Einstein. Tijdens Hume’s leven was de kritiek volgens Vink zelfs zo heftig dat Hume er aan het eind van zijn leven officieel afstand van nam.
Hume keerde na deze teleurstellende ervaring terug naar het ouderlijk huis op het platteland en publiceerde een boek met essays dat beter werd ontvangen. Volgens Vink had de groeiende derde stand behoefte aan filosofische en politieke beschouwingen. In zijn essays betrachtte Hume zorgvuldig een politieke onpartijdigheid.
In 1746 reisde Hume als secretaris van een generaal naar Wenen en Turijn. Teruggekomen publiceerde hij zijn eerste drie boeken in een andere vorm met de titel Enquiry concerning Human Understanding (Onderzoek naar het Menselijk Begripsvermogen). Er was inhoudelijk weinig verschil, maar het was veel beter leesbaar. De gevoelige onderwerpen die hij in eerste instantie uit zijn Verhandeling had weggelaten stonden er nu wel in. Helaas kreeg ook dit werk niet de aandacht die hij ervan verwachtte.
Nieuw is wel dat Hume twee soorten redeneringen onderscheidt: logische verbanden tussen ideeën (wie een zoon heeft, is vader) en feitelijke verbanden tussen standen van zaken (Mark Rutte is minister-president van Nederland). De logische verbanden zijn altijd geldig, onafhankelijk van tijd en plaats, feiten kunnen daarentegen anders zijn, zonder dat dit een logische tegenspraak oplevert. Kant zou deze later analytische oordelen a priori en synthetische oordelen a posteriori noemen.
Een project dat wel direct een groot succes werd was zijn zesdelige History of England (Geschiedenis van Engeland). Hume zag de geschiedenis als een groot empiristisch experiment, dus als een laboratorium waarin de menselijke natuur kan worden bestudeerd. Het volledige werk van zes delen was al klaar in 1672 en werd tijdens het leven van Hume vijf keer herdrukt. In totaal is het wel 50 keer herdrukt en het is ook veel vertaald. Het bijzondere is misschien wel dat Hume de geschiedenis onpartijdig probeert te beschrijven.
Religie
In 1697 werd een 20-jarige Schotse student in Edinburg nog met instemming van de Algemene Vergadering van de Kerk van Schotland wegens godslastering opgehangen. Hume heeft zich altijd geïnteresseerd voor het verschijnsel religie. Hij vond dat filosofie een goed tegengif is tegen bijgeloof en religie. Hij publiceerde met wat aarzeling in 1757 zijn boek Four Dissertations (‘Vier Verhandelingen’), waaronder een lange beschouwing over de natuurlijke religies. Volgens Hume heeft het polytheïsme zich ontwikkeld uit gevoelens van hoop en vrees ten opzichte van natuurverschijnselen. Nog steeds wordt het geloof van de mensen aangewakkerd door het uitvoerig prijzen van het lijden. Het monotheïsme is het gevolg van de neiging om een god als favoriet uit te kiezen en die boven de rest te verheffen. Als je echter op ethische gronden het monotheïsme en het polytheïsme met elkaar vergelijkt dan komt volgens Hume de laatste als beste uit de test. Postuum verscheen bovendien de Dialogues concerning Natural Religion, waarin Hume met een zekere ironie afrekent met het christendom.
Conclusie
Vink noemt Hume een ‘sceptisch atheïst’. Hoewel Hume ‘zijn geloof al vroeg had verloren’ (bladzijde 395), wilde hij toch niet beweren dat God niet bestaat, of dat wonderen of een onsterfelijke ziel onmogelijk zijn. Hij legt er de nadruk op dat ze allemaal uiterst onwaarschijnlijk zijn en dat we van deze zaken niets kunnen weten, omdat we er geen indrukken van kunnen hebben. Ook dit heeft Kant van hem overgenomen.
Vink heeft geprobeerd een zo volledig mogelijk beeld te schetsen van Hume en zijn tijd. Daar horen een hoop namen en jaartallen bij, misschien voor de meeste lezers wel wat te veel. Een paar overzichten van jaartallen en personen waren hier wel op hun plaats geweest. Het eerste hoofdstuk over het geroddel omtrent Hume’s overlijden bevat bijvoorbeeld te veel namen om de lezer echt in het verhaal te trekken. Sommige hoofdstukken, bijvoorbeeld over Smith, Rousseau en het probleem van de zelfdoding zijn wel interessant, maar wat onvolledig en passen niet echt in de biografie. Dit neemt niet weg dat het boek bij tijd en wijle boeiend is en dat de lezer een goed beeld krijgt van het Schotland van de 18e eeuw en het leven van een van de meest invloedrijke denkers van de westerse filosofie.
ISBN:9789463403191
Omvang:456 pagina’s
Uitgeverij Damon