De redactie van het Boeddhistisch Dagblad is geïnteresseerd in de ervaringen van mensen die het boeddhistisch pad volgen. De leer bestuderen en praktiseren. Al of niet op een kussen of in een sangha of in je eentje. Ben je zo’n iemand en wil je je ervaringen delen- hoe je het boeddhisme hebt ontdekt, wat het je opbracht en niet, je teleurstellingen en hoop, je verwachting, welke richting je volgt en waarom, of als je het boeddhisme weer hebt verlaten- stuur ons jouw ervaringen in een niet zo’n heel lange tekst toe om in de serie Boeddhistische doeners en denkers gepubliceerd te worden. Vandaag de ervaring van Manon van Wijk.
‘Het valt niet mee een weg naar religie te vinden als je opgroeit in een gezin waar beide ouders geloof en de wens aan een betekenisvol religieus leven sterk afwijzen.
Terugkijkend realiseer ik mij dat mijn ouders zelf een hele weg hebben afgelegd. Met het opgroeien in een verstikkend streng gereformeerd milieu en hun grote behoefte aan autonomie. Zij kozen voor afwijzen en wegvluchten van al wat onbevredigd was. Daarin elkaar ook juist vindend.
Mijn ouders hebben beiden lang gezocht naar het verschil tussen geloof en religie. Soms samen, soms ook juist los van elkaar. Ik heb als kind gezien en ervaren dat het hele worstelingen waren. Bewegend van puberaal in de contramine naar een grote vreugde van een ontdekt inzicht en ook van alles daar tussen in.
Zo heb ik nog het beeld van een serieuze vader jaren ‘70 die opmerkt dat alles energie is en daarna blij door de woonkamer springt.
En er is een heel oud familieverhaal dat mijn vader wel heel verbaasd gereageerd had toen hij van opa hoorde dat er iemand in de familie metselaar was geworden. Mijn vader dacht, dit klopt niet hij is timmerman en zei dit ook. Pas veel later werd mijn vader duidelijk dat dit familielid vrijmetselaar was geworden.
Mijn moeder heeft tevens veel gezocht. In oosterse filosofieën. Zij heeft mijns inziens jammerlijk genoeg een helpende weg niet kunnen vinden.
Nu mijn weg
Als klein meisje, ik was een jaar of 5, zat ik voor de zwart-wit televisie te kijken naar arme kindjes in Afrika die geen eten hadden. Kort daarop plakte mijn vader een Novib kalender afbeelding op hardboard; een plaatje van een donker jongetje in een rood pakje met een leeg bordje staand voor een blauwe houten schutting.
De reden dat mijn vader dit deed weet ik niet, het was geloof ik een zuinig sinterklaascadeautje. Veel later, wel 40 jaar daarna, zag ik dezelfde afbeelding bij een troepjes kraam op het Waterlooplein.
Het hardboardschilderijtje had een plakhaakje en kreeg een plek boven mijn bed naast een klein stenen vaasje dat je kon ophangen en vullen met plastic bloemen.
Ik begon toen in het geheim te bidden voor het slapen gaan, keurig voor het bed met mijn handjes gevouwen. In het geheim…want mijn ouders zouden mij wellicht uitlachen en dat moest ik zien te voorkomen, dat begreep ik al wel. Het bidden gaf rust. Ik vroeg aan de Lieve Heer of hij asjeblieft iedereen en ook dit jongetje eten wilde geven.
In dezelfde tijd besloot ik later als ik groot was verpleegster te worden en mensen te helpen. Wat jaren later, op een zondag op schoot zittend bij mijn opa, gaf ik antwoord op zijn vraag wat ik later worden wilde. Op het antwoord ‘non’ werd in de kamer door iedereen luidkeels gelachen. Mijn ouders hadden beiden zich laten uitschrijven en daarmee de gereformeerde kerk verlaten. De rest van de familie was nog zoals dat heet ‘zeer van de kerk’ – de gereforméérde kerk – Het idee dat er ook een andere geloofsstroming mogelijk was dan de gereformeerde richting was ondenkbaar, dit werd mij later steeds duidelijker.
Opa was van mening dat in de hemel de gereformeerden vooraan de beste plaatsen hadden.
Vanaf die tijd was geloven voor mij iets wat je beter maar voor jezelf kon houden. Het voornemen van en verlangen naar non worden heb ik laten varen, maar ik ben wél verpleegster geworden.
De wens om de werkelijkheid te zien is nooit ver weg geweest.
De jaren verstreken en zoals in elk leven kwam er van alles voorbij.
In de jaren ’80 was er opnieuw in mij een sterke behoefte aan antwoorden op geloofs- en levensvragen Wat moest ik nou geloven en wat vooral niet. Ik las veel boeken die ik daarover in de bibliotheek vond, van auteurs zoals hoogleraar in de parapsychologie Tenhaeff en zijn opvolger Van Praag. Ik dook behalve in spirituele boeken ook in filosofische boeken.
Ik ontmoette mensen die zeiden dat ze mediteerden. Ik vond deze mensen interessant, omdat ze er erg vrolijk uitzagen. Tot ze gingen praten over de al aanwezige liefde. Deze mensen vertelden mij dat ik de woede vooral moest loslaten, dat het geen juiste emotie was.
Dit was voor mij het moment om deze mensen weer de rug toe te keren. Ik was veel te boos om met die gedachte aan een grootse liefde ook maar iets te kunnen, laat staan te willen.
Boos, woedend … over het feit dat het bordje van het donkere kindje in het rode pakje voor die blauwe houten schutting aldoor leeg was gebleven.
Inmiddels ben ik in de 60 en wel weer toe aan ‘iets’ meer willen weten. Ik wilde van de oude doodlopende weg af en ging op zoek naar een handreiking voor een uitweg.
Een stukje in een plaatselijk krantje bood mij die handreiking. Het stukje ging over een cursus boeddhisme in Bennekom, gegeven door Matthijs Schouten, met een aansluitende meditatiedag. Daar meldde ik me voor aan en dit was mijn begin van het willen volgen van het boeddhistische pad.
Na de meditatiedag vroeg ik een mede cursist hoe ik toch in de buurt van die fascinerende leraar kon komen en hoe het allemaal in z’n werk ging. Mij werd verteld dat de leraar een cognitieve insteek had, geen voorstander was van gezweef. Voor mij was het idee van een sfeer van vrolijk gefladder rondom een alom vertegenwoordigde grootse liefde toch een brug té ver in een wereld die voor mij er een is die té veel in hongerige brand staat. Ik had behoefte aan voor mij betekenisvolle antwoorden die ik kon bevatten.
Dit is precies wat ik, met nog zoveel existentiële boosheid in mij dragend, nodig had, dacht ik.
Na een meditatiezondag in Utrecht gaf ik mij op voor de 10-daagse vipassana meditatie in de theravada traditie in Een-West.
Van geloven naar religie en een zeker weten dat dit pad goed voor mij is.
Mijn man bracht mij naar de vipassanacursus en ik betrok een bed in een tweepersoonskamer. Het andere bed was voor een mij onbekende persoon, terwijl ik sedert mijn huwelijk nog nooit 10 dagen zonder mijn man had doorgebracht. Het eerste uur na een lichte avondmaaltijd in de meditatiezaal vond ik magisch. De belofte die dan door de 60 aanwezigen wordt afgelegd was het begin van grote stilte.
We gingen meteen daarna, rond 20.30 uur, ons klaarmaken voor het slapen. Immers om 4.00 uur ’s ochtends ging de gong voor het weer opstaan.
De eerste dagen van die 10-daagse beleefde ik in een soort waas: wat moest ik wanneer ook al weer, wat zat er allemaal in mijn hoofd, waar was eigenlijk mijn ademhaling en de dhamma wat was dat nou weer…
Op dag 4 was net de boel een beetje rustig – en toen kwam het verhaal, over een vrouw die werkelijk alles verloor.
Woedend was ik, compleet overstuur. Hoe kon een leraar nou toch met zo’n afschuwelijk verhaal op de proppen komen, juist nu ik wat tot rust gekomen was.
De resterende dagen ben ik grotendeels uit mijn doen geweest. Veel rusten en proberen erbij te blijven. De lerarenkamer ben ik praktisch elke dag ingevlucht om even iets meer te kunnen bespreken dan tijdens de checkings voor iedereen twee keer dagelijks.
Uiteindelijk sloot ik de 10 daagse af met het gevoel en idee veel geleerd te hebben. En ik wist ook…volgend jaar wil ik weer.
Het jaar erop bij de lichte avondmaaltijd voor de start en voordat het edele stilzwijgen in zou gaan, zei ik tegen een mede cursist: “Nou ik heb er wel zin in hoor en gelukkig komt dat verhaal van die vrouw die alles verloor niet meer”. De medecursist liet mij onmiskenbaar weten: het verhaal komt er wél en altijd op dag 4.
Dit sloeg in als een bom, meteen voelde ik weer de woede en zag ik dat donkere jongetje met nog steeds dat lege bordje. De woede had me weer te pakken en ik was bovendien meteen overstuur. De aanloop naar dag 4 was weer een kwestie van blijven focussen op het ademhalen en tot rust zien te komen. De onderstroom was echter een geheel andere….
En op dag 3 vroeg ik de leraar of ik het verhaal asjeblieft mocht overslaan. Met toestemming sliep ik uit en was ik ergens waar niet het verhaal was. Dat dacht ik – tot mijn ontzetting kwam ik erachter dat het verhaal er toch wel was, het zat in mij.
Met dit inzicht vervolgde ik de rest van de 10daagse cursus.
Nu heb ik er net een 3de 10 daagse opzitten. En terwijl ik wist wat op dag 4 zou komen, dacht ik ook: ik begrijp de strekking van het verhaal nu, dus wie maakt mij wat.
Rustig zat ik in de oefeningen en ondertussen wist ik wel dat diep in mij de spanning weer bezig was te groeien. Tijdens de checkings op dag 3 vroeg een medecursist zich hardop af of dat nou wel gebeurd kon zijn dat een jonge vrouw haar man verloor, bovendien haar twee zeer jonge kinderen – waarvan er één zelfs door een grote adelaar werd meegenomen – en dan ook nog beide ouders, en dan een soort van klooster in vluchten om maar niet ook nog haar verstand te verliezen?
En met dat dit werd besproken met de leraar Matthijs Schouten – voelde ik zoiets als een dikke knoop vanuit mijn bekken omhoog komen, mijn mond uit. En het verdween. Weg was het.
De volgende dag hoorde ik – na eerst weer uren bewust te hebben geademd – het verhaal over een vrouw die alles verloor opnieuw. En er rolden opnieuw tranen, maar nu met het inzicht dat je niets kunt vast houden….ook je woede niet.