Hoe enorm mijn fantasie daar over ook is, ik beloof te leren de werkelijkheid onder ogen te zien.
Hoe lang ik daar ook voor zal moet leren, ik beloof het onder de knie te krijgen.
Hoe lang ik ook met dit alles bezig zal zijn, ik beloof het helemaal af te maken.
Bodai krijgt de slaapplaats van een dode man aangeboden. Hij vraagt aan de zwerver die hem begeleidt: ‘Op de plek van een overledene?
‘Prima plek, hoor, hij is 86 geworden en dat is lang niet gek voor een bedelaar.’
Bodai begon zijn plekje voor de nacht in te richten en vroeg aan zijn weldoener: ‘ Hoe mag ik u aanspreken, mijn naam is Bodai.’ De man begon te lachen en zei: ‘Ik ben hier de grootste flapuit en ik heet Kaun, dan verblijven hier ook nog Acwajit, Naman, Bhadrika en Washpa.
Toen Bodai zijn bedelnap op zijn bed plaatste zei Kaun: ‘’ Mooi daar hoef je ook niet meer naar te zoeken.
‘Die heb ik gekregen van Edie, de vrouw waar ik je over vertelde.’
‘Gekregen, vroeg Kaun verbaasd, dus je hebt hem niet zelf gezocht.’
‘Nee, en anders had ik er wel een gekocht, je moet toch ergens uit eten.’
Kaun begon te schateren van de lach, en zei: ‘En waar wilde je die kopen?
‘Op de markt natuurlijk.’
‘En jij bent in de veronderstelling dat je een bedelnap kunt kopen, als je een hele gedreven bedelaar bent mag je niet eens geld aanpakken, hoe wil je dan iets kopen? Laat me die nap eens bekijken.’
Bodai overhandigde zijn bedelnap aan Kaun die met een lepel wat krassen in de lak maakte. Er kwam een lichtbruine kleur tevoorschijn waar een gekartelde streep in te zien was.
‘Ja wat ik al dacht, het is een kapala’ , zei Kaun, hoe kwam je ook alweer aan dat ding?’ ‘Hij was van de opa van de overleden man van Edie.’ Kaun draaide de nap om, aan de onderkant zag hij een rood merktekentje waar Bodai geen aandacht had geschonken. Kaun zei: ‘Wel, zo’n cadeautje zou ik ook wel gehad willen hebben, nu weet ik niet of ik er wel goed aan heb gedaan om je hiermee naar toe te nemen.’ Inmiddels kwamen er een paar broodmagere en pezige figuren de kampplek oplopen. Een van hen vroeg: ‘Hebben we visite, Kaun? Een beetje verward zei Koun: ‘Ja,…eh, kijk hier eens naar.’ De man pakte de nap aan en na de onderkant bekeken te hebben zei hij: ‘ Het is duidelijk dit is de kapala van de oude Asita’. Kaun wees op Bodai en zei: ‘En hij daar heeft dat ding van een vrouw in Wakali gekregen.’
De man haalde zijn hand door zijn lange baard en zei: ‘Nou, dan moet hij maar bewijzen dat hij ‘m waard is’. Bodai begreep steeds minder van het gesprek en vroeg: ‘Wat is er nou zo bijzonder aan een kom die je voor een paar roepie op elke markt kunt kopen, hij is niet eens mooi afgewerkt, hij is niet rond en er zitten allemaal onafgewerkte bobbels in.’
‘Washpa leg jij eens uit aan meneer wat er zo bijzonder aan deze kom is. ’Washpa haalt zijn eigen kom tevoorschijn en laat deze aan Bodai zien. De jonge monnik zegt: ‘Ja die is net zo lelijk als die van mij.’
‘Maar vind je niet dat ze op elkaar lijken?’
‘Nu je het zegt, hij heeft de zelfde vorm als die van mij en er zitten de zelfde bobbels in.’ Washpa zegt: ‘Als je aan je yogatraining begint krijg je als eerste opdracht om drie jaar bij de ghats (lijkverbrandingsplaats) te verblijven en je mag niet eerder eten dan nadat je een schedel hebt gevonden waar je je bedelnap van maakt. Jij hebt daar de bedelnap van een van de meest gewaardeerde yogi’s in handen, de eerwaarde Asita.’
‘Oké,’ zei Bodai, ik zal er zuinig op zijn.’
‘Maar dat is nog niet alles’, zei Washpa, ‘wat is de ziel van jouw kom?’ Bodai was inmiddels wel gewend geraakt aan vreemde vragen en hield wijselijk zijn mond. Hij pakte zijn kom en keek naar het merktekentje en zag dat het de afbeelding van een slakje was. Toen hij zijn kom weer omdraaide lagen de laatste waterdruppels op de grond. De kom was helemaal leeg, de vraag was nu makkelijk voor hem en hij antwoordde Washpa: ‘De ziel van mijn kom is haar leegte.’ Bodai grinnikte inwendig toen hij de verbazing van de bedelaars zag en vervolgde: “Is er ook iets te eten, iets om mijn kom mee te vullen, ik heb sinds vanochtend niks meer gehad.’
Onmiddellijk veranderde de houding van de bedelaars, een van hen zei: ‘Nee er is niks, alles is op. Hoe zou je kunnen ontdekken waar gevoelens vandaan komen als je vervuld bent van schuld, pijn, onmacht ? Hoe kun je ontdekken wat honger is als je nog honger hebt? Twee bedelaars gingen tegenover Bodai zitten en hij zei: ‘Was mijn antwoord niet goed, zijn jullie nu boos?’
De bedelaars zeiden niks maar Bodai, overtuigd van zijn goede antwoord, ziet hoe de zwijgende bedelaars voor hem steeds indrukwekkender worden. Uiteindelijk zegt hij om de stilte te doorbreken: ‘Ik heb zes jaar bij meester Bibashi gestudeerd en zeven jaar onder leiding van lama Arala. Iedereen die maar een paar jaar in zijn klooster verbleef wordt geëerd om hun grote wijsheid en inzicht.’
Het was alsof de vijf bedelaars zich verhieven en een glans uitstraalden die het bamboebos in een gouden gloed zette. Naman, de oudste van de bedelaars nam het woord: ‘Hoe komt het dat je bij lama Arala in de leer bent geweest?
De jonge monnik zegt: ‘Meester Bibashi heeft een aanbevelingsbrief geschreven waardoor ik zonder problemen in zijn klooster ben opgenomen.’
De stem van de bedelaar wordt zacht en mooi van klank als hij vraagt: ‘ En hoe ben je bij meester Bibashi terecht gekomen?’
‘Die heeft mij toen ik zes jaar was van straat opgeraapt, ik was van huis weggelopen en ik mocht bij hem wonen.’
‘En jij wilt nu aanspraak maken op hun kennis en goedheid,… Zijn wij bedelaars? Ik zie hier maar één bedelaar die met de gestolen goederen van heilige lama’s loopt te pronken. Vertel me, wat kun je ‘ je zelf ’ noemen?’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Precies zo ik het zeg, wat kun je duiden wat jezelf, wat jou is. Wat heb je niet van een ander gekregen, je leven? Van wie heb je je leven gekregen, is dat jezelf, wat is een zelf? Je volgende vraag is: ’Wat is een zelf?’
De glans in het bamboebos nam af alsof de zon onder ging, de vijf mannen zaten naast elkaar met gekruiste benen op het middelste bamboebed. Een van hen zei: ‘Ga slapen, word een met de schemer, laat je wegdrijven in het duister van de nacht. Als de zon opkomt omarmen we de wereld van de zintuigen weer. Laat je nu wegdrijven op de wereld van blindheid, tot je door de nacht heen kunt kijken.’
Als in een droom gaat Bodai liggen, met zijn hoofd op de tas en een handdoek drijft hij weg op de geluiden van het bamboebos.