‘Evam me sutam’, aldus heb ik gehoord.
Deze woorden werden uitgesproken door Ananda, de neef en persoonlijke verzorger van de Boeddha. Volgens de traditie had hij een uitzonderlijk geheugen en reciteerde hij, tijdens het eerste concilie dat vlak na de dood van de Boeddha werd gehouden, alle leerredes.
Evam me sutam is dan ook, traditiegetrouw, de aanhef van elke sutta in de Pali-Canon.
Vandaag de Cula-Rahulovada-Sutta MN 147 (1): De Boeddha onderricht zijn zoon, Rahula (deel 3)
Eens verbleef de Verhevene in Savatthi, in het Jetavana, het park van Anathapindika.
Toen dan, toen de Verhevene zich alleen teruggetrokken had in meditatie, kwam de volgende gedachte in zijn geest op: “De eigenschappen die iemand tot bevrijding brengen zijn bij Rahula tot rijping gekomen. Als ik hem nu eens verder zou leiden naar de vernietiging van de mentale vergiften?”
De mentale vergiften zijn: zinnelijke begeerte (kamasava), verlangen naar bestaan (bhavasava), onwetendheid (avijjasava, in de zin van de grondoorzaak van alle lijden, van alle begeerte, van alle haat) en soms wordt hier als vierde het koesteren van opinies (ditthasava) aan toegevoegd.
Nadat de Verhevene de volgende morgen in Savatthi was rondgegaan voor voedsel richtte hij zich na de maaltijd tot de eerwaarde Rahula: “Neem je zitmat, Rahula, we gaan naar het Bos der Blinden om er de dag door te brengen.”
“Goed, Heer,” antwoordde de eerwaarde Rahula, nam zijn zitmat op en liep achter de Verhevene aan.
Vele duizenden godheden volgden hen, denkend: “Vandaag zal de Verhevene de eerwaarde Rahula verder leiden naar de vernietiging van de mentale vergiften.”
Toen dan, ging de Verhevene het Bos der Blinden binnen en zette zich neer aan de voet van een of andere boom op een toebereide zetel. Ook de eerwaarde Rahula zette zich neer. Toen sprak de Verhevene volgende woorden tot hem: “Wat denk je, Rahula? Is het oog bestendig of onbestendig?”
“Onbestendig, Heer.”
“En wat onbestendig is, is dat leedvol of gelukkig?”
“Leedvol, Heer.”
“En wat onbestendig, leedvol en aan verandering onderhevig is, is het passend om dat te beschouwen als: ‘Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf’?
“Nee, Heer.”
Nadat Rahula bevestigd heeft dat het oog (als orgaan) onbestendig, veranderlijk, vergankelijk en dus uiteindelijk onbevredigend is (het oog kan door de jaren minder goed focussen, ontsteken, blind worden…) gebruikt de Boeddha dezelfde redenering voor zichtbare vormen (de fysieke, zichtbare wereld), gewaarwording met het oog (de registratie van een object op het netvlies), gezichtsindruk en dat wat ontstaat op basis van deze gezichtsindruk, zijnde de geledingen van persoonlijkheid (gevoel, voorstellingen, drijfveren en gewaarwording) die, samen met de het oog (als onderdeel van het fysieke), onze persoonlijkheid uitmaken (khanda).
Eenvoudiger gezegd: het oog ziet een vorm, deze indruk wordt door ons herkend, er ontstaat een gevoel (aangenaam, onaangenaam of neutraal), hierop volgt een reactie en het bewustzijn weet dat deze processen zich voordoen.
Hiervan zegt de Verhevene:
“Deze geledingen van persoonlijkheid zijn onbestendig en daarom leedvol en wat onbestendig, leedvol en aan verandering onderhevig is, daarvan is het niet passend het te beschouwen als: ‘Dit is van mij, dit ben ik, dit is mijn zelf.”
Dezelfde vragen stelt de Boeddha nu over het oor, de neus, de tong, het lichaam en het denken en over de bijbehorende zintuiglijke objecten, vormen van gewaarwording, zintuiglijke indrukken en de daarop berustende processen behorend tot de geledingen van persoonlijkheid. Elke keer antwoordt Rahula dat deze onbestendig en leedvol zijn.
“As hij dit inziet, Rahula, keert de edele leerling zich af van het oog, de zichtbare vormen, de gewaarwording met het oog, de gezichtsindrukken en van al wat ontstaat op basis van een gezichtsindruk en behoort tot het gevoel, de voorstellingen, de drijfveren en de gewaarwording.
Evenzo keert hij zich af van het oor en de geluiden, van de neus en de geuren, van de tong en de smaken, van het lichaam en de tastbare objecten, van het denken en de gedachten.”
“Degene die zich afkeert, wordt passieloos; door passieloosheid wordt hij bevrijdt en in de bevrijde geest rijst de kennis op: “De geest is bevrijd” en hij beseft: “Geboorte is vernietigd, het heilige leven is geleid, er is gedaan wat gedaan moest worden, er is niets meer dat tot terugkomst hier leidt.”
Aldus sprak de Verhevene. De eerwaarde Rahula verheugde zich over zijn woorden.
Terwijl deze uiteenzetting werd uitgesproken, werd de geest van de eerwaarde Rahula bevrijd van de mentale vergiften door zich niets meer toe te eigenen (Rahula kwam tot ontwaken en werd een arahat).
En bij die vele duizenden godheden ontstond de zuivere en heldere kijk op de Dhamma: “Al wat onderworpen is aan ontstaan, dat is onderworpen aan vergaan.”
(sutta ingekort)
Volgende verzen uit de theratherigatha bevestigen het ontwaken van de eerwaarde Rahula:
“Om twee redenen sta ik bekend als ‘Rahula, de fortuinlijke’: omdat ik de zoon van de Boeddha ben en omdat ik inzicht heb in de waarheden.”
“Omdat mijn obstructies verdwenen zijn en omdat er geen wedergeboorte meer is, ben ik een arahat, geschenken waardig. Ik bezit de drie inzichten. Ik zie het onsterfelijke.”
“Zij, de anderen, zijn verblind door hun passie, gevangen in een net, bedekt met het deken van begeerte, gebonden door de verwant van de onverschilligen [Mara], als vissen in de bek van een visnet.”
“Ik heb die passie van mij afgeworpen. Ik heb de band met Mara afgesneden. Ik heb begeerte met wortel en al uitgeroeid. Ik ben koel geworden. Ik heb het nibbana bereikt.” (5)
‘De serie van vier verzen’ verzen 295-298
Alles wat ontstaat zal ook weer vergaan (oorzaak en gevolg).
Maar geloven we werkelijk dat alles in deze wereld vergankelijk is, dat alle ontstane fenomenen ook weer voorbij gaan? Geloven we dat werkelijk? En, wat is, als we eenmaal doordrongen zijn van deze waarheid, het effect ervan op ons dagelijks leven? (2)
Van alle ‘waarheden’ die de Boeddha verkondigde, is deze betreffende de vergankelijkheid van alle dingen rationeel het gemakkelijkst te verstaan. Het is een idee waar de gewone man in de straat, die niet met filosofische vragen bezig is, mee akkoord gaat: “Ja, de dingen veranderen.”
Je ervaart dat alles komt en gaat, dat je nergens een plekje hebt waar je absoluut zeker van bent dat het niet verandert. Dat beseffen we, verstandelijk, allemaal. En toch weet ik van mezelf – en ik denk niet dat ik alleen ben – dat als er dingen veranderen waaraan ik gehecht ben, die ik waardevol vind, die ik koester, ik niet spontaan zal denken: “Och ja, alles verandert, niets is blijvend”. Na een tijdje zal ik misschien deze bedenking maken en er in berusten, maar zeker niet op het moment dat de verandering zich voordoet.
Zeg ik: “Och, mijn vader is aan het dementeren en dat is omdat de condities veranderen en de vijf geledingen (khanda) uiteen beginnen te vallen”. Nee, natuurlijk niet. Ik ervaar pijn en verdriet als ik hem zo zie aftakelen en ik voel medelijden en onmacht en ik denk: “Kan ik dan niets doen om dit proces te stoppen, zodat alles terug als voorheen wordt?”
Zo reageren we als er iets met onszelf of met de mensen die we lief hebben gebeurt, als onze relatie verandert, als we ons werk verliezen… Zelfs als tijdens de meditatie onze knie pijn begint te doen. Onze reactie, ondanks het feit dat we rationeel weten dat alles verandert , is: “Er is iets veranderd, er is iets verkeerd. Hoe kan ik deze verandering ongedaan maken en terug naar het oude gaan?” En het is deze reactie die voor lijden zorgt.
Het is soms moeilijk om te beseffen dat het lijden niet veroorzaakt wordt door de verandering op zich. Het lijden, wel beschouwd, ontstaat door onze reactie op de verandering; het komt door de ontkenning, het gebrek aan acceptatie, het niet willen voelen van pijn of verlies.
Dit is een fascinerende paradox. Hoe komt het dat ik, langs de ene kant besef dat alles verandert en er langs de andere kant niet in slaag mijn dagelijks leven in dat besef te leiden?
Is het je al eens opgevallen dat je bijna nooit verlangt naar iets onprettigs? Niemand heeft spijt wanneer zijn of haar hoofdpijn verdwijnt of als het tijdens een uitstapje ophoudt met regenen. Niemand reageert met te zeggen: “Oh nee, het aangename is er terug”! Integendeel, we denken: “Eindelijk, alles is terug zoals het hoort, alles is terug in orde”.
Vergankelijkheid vormt dus blijkbaar enkel een probleem wanneer het aangename verandert. En we weten rationeel allemaal dat het probleem niet de verandering op zich is, maar wel de gehechtheid aan dat wat verandert.
We willen van alles, maar onder dit willen ligt de gehechtheid aan het aangename. Onder dit willen ligt het verlangen naar zekerheid, naar een altijd aanwezige, niet veranderende situatie waarin we ons goed voelen. Zo brengen we onze dagen door, verlangend naar een plaats of situatie die een einde maakt aan ons gevoel van onbevredigendheid. Maar wat zo ontstellend is aan vergankelijkheid, is juist dat er geen manier is om er aan te ontsnappen en dit besef bezorgt ons angst.
Als metafoor voor vergankelijkheid wordt wel eens een aardbeving gebruikt. Stel je voor; de eerste schok is beangstigend maar ook spannend. Zo van: “Wow, wat was dat!” Maar het zijn de naschokken, dagen aan een stuk, die je onzeker maken. Je kan nooit rustig in je zetel zitten of gaan slapen. En elke schok, zo zegt de nieuwslezer, kan de grote, alles vernietigende zijn. Je moet elk moment klaar zijn om naar buiten te rennen, om het instortende huis te verlaten. Elk moment kan een totale verandering van je leven inhouden.
Dit is het ultieme gevoel van onzekerheid. Je stond er voorheen niet bij stil dat een aardbeving zo vernietigend kon zijn. Je ging ervan uit dat de aarde solide en onveranderlijk was, gemaakt om ons te dragen. En dan bewijst een aardbeving het tegendeel en het erge is dat je er niets aan kunt veranderen, dat je het niet in de hand hebt, dat je machteloos bent. Je zou wel willen ingrijpen, alles terugschroeven, maar dat kan niet. Stabiliteit (in dat geval van de aarde) is waar we naar verlangen; maar is niet wat het leven ons biedt. Ons veilig plekje wordt plots, zonder waarschuwing, grondig door elkaar geschud. En dit geeft lijden. En misschien daagt dan, na verloop van tijd, het inzicht dat vrijheid en geluk niet komt door het uiteindelijk vinden ervan, maar door het niet meer zoeken naar deze toestand.
Zelfs als we ons trainen in ‘aandachtig aanwezig zijn’ en daarin opmerken dat alles komt en gaat, hebben we misschien nog altijd niet door dat we een onderscheid maken tussen ‘ik’ die observeert en de rest van de fenomenen. We gaan er nog steeds onbewust van uit dat ‘ik’ de constante is die de veranderende wereld van fenomenen en gevoelens observeert.
Hierover nadenken, het rationeel benaderen, brengt ons geen stap verder, maar kan ons wel aanzetten om de dingen te onderzoeken. We kunnen leren om ook aandachtig te zijn bij het fenomeen ‘ik’ of ‘mijn’. Dit vergt een aanpassing, want we zijn niet gewoon om de aandacht diepgaand op onszelf te richten.
We zijn zo verwikkeld in het proces om geluk te zoeken dat we de mogelijkheid over het hoofd zien om juist dit zoeken los te laten.
We zijn zo bezig met ‘dit vind ik aangenaam en dat niet; dit wil ik behouden en van dat wil ik af’, dat we aan de mogelijkheid voorbij gaan om alles te laten zoals het is, om niet steeds alle moeite van de wereld te doen om elke situatie te proberen naar onze hand te zetten. We zijn zo volledig in beslag genomen door ons oordelen, onze reacties, onze beoordelingen, onze interpretaties van alles wat om ons heen gebeurt, dat we zelfs geen voeling meer hebben met de werkelijke gebeurtenis.
De realiteit van het leven is zoals een gevangenis. We zijn zo bezig met het verzetten van de meubelen om het ons zo comfortabel en aangenaam mogelijk te maken dat we niet opmerken dat de deur wijd open staat en dat we zo naar buiten kunnen stappen. Maar misschien vertrouwen we de wereld buiten onze cel niet; proberen we ons vast te klampen aan wat we kennen. Je openstellen voor wat er zich op dit moment aan ons voordoet, zonder te oordelen, zonder voorwaarden te stellen, is de essentie van het ‘nergens vertoeven’, zoals de Boeddha het noemt.
Dit ‘nergens vertoeven’ heeft alles te maken met wat op dit moment gebeurt. Hoofdpijn of geen hoofdpijn; file of geen file. Het heeft echt geen belang wat er gebeurt. Kan je alles met zo’n ingesteldheid benaderen? Dit vereist volledige aanvaarding. Maar totale aanvaarding betekent niet berusting. Het betekent niet: “Oké, wat mij ook overkomt, ik blijf hier zitten en laat alles maar over mij heenkomen”. Het betekent wel: “Dit gebeurt nu, op dit ogenblik. Ik kan het niet veranderen, het proces gaat zijn eigen gang. Kan ik totaal aanwezig zijn, zonder te verlangen naar het voorbije of het volgende moment?” Aandacht is in dit moment, als we inademen en weer uitademen. Het is een totale aanvaarding zonder te discrimineren, zonder voorkeur. En ja, ik ben me er maar al te zeer van bewust dat dit gemakkelijker gezegd is dan gedaan.
Het is goed om in moeilijke situaties terug te kunnen keren naar de aandacht. Als je vast zit in het verkeer en je voelt irritatie opkomen, dan kan je jezelf voorhouden: “Oh, het speelt allemaal geen rol”. Maar na een paar minuten merk je op: “Als het dan toch allemaal geen rol speelt, waarom zit ik hier dan te knarsetanden? Waarom ben ik kortaf tegen mijn medereiziger?”
Uiteindelijk, als je de situatie aandachtig bekijkt, is er enkel nog het aanvaarden mogelijk. Als je vast staat in de file zul je zonder twijfel te laat komen op je afspraak; je hebt de situatie niet in de hand. Hieruit zal vanzelf een nieuwe, door jou niet voorziene, situatie voortvloeien. Welke deze zal zijn weet je nog niet. En je beseft dat je eigenlijk op geen enkel ogenblik meester bent geweest van het voorval.
Op dat moment is er enkel nog de aanvaarding, het loslaten mogelijk. Dit klinkt niet zo fantastisch, hè. Het lijkt in het geheel niet op wat je dacht te begrijpen uit de woorden van de Boeddha als hij spreekt over ‘de opperste staat van sublieme vrede, zijnde bevrijding door niet-hechten’.
Je ziet het zo niet en toch is het een start: vastzitten in het verkeer, je afspraak missen, dingen die je niet kan controleren en toch werkelijk in vrede zijn. We zijn in rust omdat we alles loslaten, alle verwachtingspatronen van hoe we willen dat de zaken zijn en evolueren en we komen tot het aanvaarden van de dingen zoals ze in werkelijkheid zijn. ‘Niet vertoeven’ of vasthouden, noemt de Boeddha het. Niet vertoeven omdat de dingen die zijn zoals ze nu zijn, het volgende moment veranderen.
Leven in de waarheid van vergankelijkheid, open staan voor wat zich aandient – of het nu op grote schaal is, zoals een dierbare die plots ziek wordt en sterft, of op kleine schaal: het besef dat je verwachting van een goede meditatie uitdraait op verkrampte spieren. Opmerken dat we weerstand hebben tegen verandering en toch voor die verandering open staan, dat is wat we kunnen leren. Want, bijvoorbeeld, als een meditatie naar jou gevoel goed is verlopen, verlang je daar de volgende keer weer naar. Opnieuw wordt een verwachting gevormd. Opnieuw heb je, je gehecht aan een gedachte die ondertussen al lang verdwenen is. Hoe dieper we in deze waarheid van vergankelijkheid doordringen, hoe gelijkmoediger we worden. De pieken van agitatie, van frustratie, van ergernis, vlakken af.
Als de Verhevene de asceet Bahiya onderricht, zegt hij het op de volgende manier:
“Welnu, Bahiya, je moet zo oefenen, dat in het geziene alleen maar het geziene is, in het gehoorde alleen maar het gehoorde is, in het gedachte alleen maar het gedachte is, in het gewaargewordene alleen maar het gewaargewordene is.
Wanneer dit voor jou zo is, dan zul jij daar niet zijn; wanneer jij daar niet bent (als je, je niet vereenzelvigd met je opinies, je gevoelens, je oordelen, je voorkeur of afkeer…), ben je noch in deze wereld, noch in het hiernamaals, noch [in een wereld] tussen beide in. Dat alleen is het einde van het lijden.” (3)
Wat de Verhevene hier zegt, is wat hij hoger ‘niet-vertoeven’ noemde. Niet blijven bij dingen en gedachten die jij, uit geconditioneerde ervaring, aangenaam of onaangenaam vind. Wij mensen zoeken een plaatsje of situatie waar het ‘goed vertoeven’ is. Een Boeddha vertoeft nergens.
De Verhevene nodigt ons uit om ons te trainen in aandacht. Het lijkt zo gemakkelijk. Je onbevooroordeelde aandacht richten op wat er zich moment na moment aan en in ons voordoet. Maar kunnen we dit in ons dagelijkse leven? Heel de dag door? Aandacht zonder te oordelen, zonder onze geconditioneerde geest alles te laten klasseren in goed -slecht, aangenaam – onaangenaam…?
In het gesprek met de asceet Bahiya zegt de Boeddha ter afsluiting:
“Waar water, aarde, vuur en wind (= het lichamelijke, het fysieke) geen vaste voet vinden, daar schitteren geen sterren, geen zon straalt er, er schijnt geen maan, er wordt geen duisternis aangetroffen. Als de wijze, de brahmaan, zelf in wijsheid hiervan weet, dan is hij bevrijd van vorm en het vormloze (vorm = zichtbare, fysieke wereld; vormloze = oneindig bewustzijn, nietsheid), is hij bevrijd van geluk en leed.”(4)
Bevrijd van leed, akkoord. Maar ook bevrijd van geluk? Ik denk niet dat er veel mensen naar een Dhamma voordracht of meditatie komen om te horen hoe ze zich kunnen bevrijden van het aangename. Maar het is juist dat waar de Boeddha op wijst. Vrij zijn van alle gehechtheden. Dat is alles. Maar, ik weet het, het is moeilijk om onze veronderstellingen, vooroordelen en opinies los te laten. Daarom noemen we de meditatie een training. Het trainen van de geest. Niet meer, maar ook niet minder. Het is de enige manier om te stoppen met eindeloos rondjes lopen in Samsara.
2.’Do we really believe in impermanence?’ Carol Wilson
3.Khudakka-Nikaya Udana 1:10
4. zie 3.
5.’Theratherigatha, verzen van monniken en nonnen’ Ria Kloppenborg Asoka