‘Meditatie is heel eenvoudig.
Het is gewoon gaan zitten en met je aandacht blijven bij wat er is.
Wat je hoort hoor je, wat je ziet zie je, wat je voelt voel je, wat je denkt denk je. Wat er is, is er.
Hou niets vast en hou niets af.
Je kunt het niet goed doen en niet slecht doen. Je kan er niet in leren en niet in vooruit gaan. Wat er is kan op ieder moment anders zijn. Kennis en ervaring zijn hier irrelevant.
In die zin kunnen er ook geen leraren of meesters zijn. Niemand is een autoriteit in wat hier en nu is.’
Dit is, in eigen woorden weergegeven, de meditatie-instructie waarmee ik zelf jaren geleden ben beginnen zitten. Het is de instructie waar ik telkens weer bij terugkom.
Toegegeven, ik heb veel andere instructies uitgeprobeerd. Ik heb mijn adem gevolgd, mijn adem geteld. Ik heb met mu gezeten, tot ik helemaal mu werd, met talloze andere koans gezeten. Bodyscans gedaan. De activiteit van mijn geest benoemd. Naar de geluiden van de wereld geluisterd, tot het onderscheid tussen de luisteraar en de sirene van de voorbijrijdende ambulance wegviel. Loopmeditatie, in het bos of thuis midden in de nacht met een baby in de armen, na de voeding, tot we samen een boertje deden waarna ik hem veilig weer in de wieg kon leggen. Ik heb gezeten, gezongen, gedanst en gesprongen. Toch kom ik steeds weer bij deze oorspronkelijke instructie uit.
Ze draagt de typische retoriek van zen in zich: onmiddellijk naar het hart van de zaak. Geen omwegen, geen zijwegen. Rechttoe, rechtaan. Dat heeft zijn voor- en nadelen. Niet eerst jaren je concentratie trainen om dan naar de volgende stap over te gaan. Er valt zeker iets voor dat laatste te zeggen. Maar het is ook niet onlogisch dat een volwassen westerling hier een ander curriculum volgt dan een achtjarige jongen die in een klooster in Azië zijn monastieke training aanvat. Ons schoolsysteem legt de lat ook erg hoog als het op concentratie aankomt en is op zich al een intense training. Leerlingen die hier te veel moeite mee hebben, geven we medicatie die in een andere context, wielrennen bij voorbeeld, als doping gezien wordt. Deze instructie gaat er van uit dat ze geschikt is voor de gemiddelde westerling, inclusief de gemiddelde ADHD’er.
Een risico van de retoriek van onmiddellijk naar het hart van de zaak gaan, is van er onmiddellijk naast te zitten, zonder dat je het door hebt. Ik heb vaker meegemaakt dat iemand die al jaren zen beoefende, in de war raakt bij de eerste bodyscan en plots de pijn en onrust in zijn lichaam ontdekt. Daarom is het altijd goed je ervaring te delen met anderen, met of zonder lange meditatie-ervaring.
Deze instructie staat haaks op hoe we gewoonlijk met de werkelijkheid omgaan (en ook moeten omgaan). Als je de straat wil oversteken en er komt een auto aan zeg je niet: ‘wat er is, is er’. Je wacht tot de auto voorbij is en je veilig kunt oversteken. In het conventionele perspectief zijn er nuttige en onnuttige gedachten, heilzame en onheilzame emoties. Daarom vraagt meditatie om een veilige plek. Een plek die veilig genoeg is om het conventionele perspectief los te laten en toe te laten wat er is. Een mat met een kussen kan genoeg zijn. Een groep mensen die samen zitten kan helpen om te blijven zitten (ook op die ogenblikken dat je liever gillend zou willen wegrennen). Het vertrouwen van iemand die hier zelf mee vertrouwd is, kan een grote steun zijn.
Dan kun je, in een psychologisch jargon, terugschakelen van je doe-modus, van ‘discrepancy based processing’, naar je zijns-modus. Als je een boeddhistisch jargon verkiest: de sequentie doorbreken die leidt van vedana (voelen) naar tanha (dorst) naar upadana (grijpen) naar bhava (worden). Maar het jargon is niet belangrijk, het doen wel. ‘Gewoon gaan zitten en met je aandacht blijven bij wat er is’.
Als je het doet, wat gebeurt er dan? De instructie houdt een principiële onzekerheid in. ‘Niemand is een autoriteit in wat hier en nu is.’ Moeten we de vraag dan onbeantwoord laten? Het is het dilemma dat Ruusbroec beschrijft als hij zegt: ‘God schouwen kan niemand leren’. Er kunnen geen leraren of meesters zijn. Toch kiest hij ervoor om erover te schrijven, niet om het iemand te leren maar om hen die het herkennen een hand te reiken. Wat volgt gaat dus over wat zou kunnen, niet over wat zou moeten. Bij het minste ‘zou moeten’ creëer je weer discrepantie.
Daar zit je dan met de intentie om niets af te houden en niets vast te houden. En wat merk je? Je geest trekt zich van die hele instructie niets aan. Je geest zit geen seconde stil. Hij genereert een massa nonsens. Hij genereert leuke fantasieën die je liever zou willen vasthouden. Hij genereert angst of verdriet of woede, gedachten en gevoelens die je liefst zo snel mogelijk weg wil hebben. Als je de verwachting had je ‘ware zelf’ tegen te komen, is dit het moment om een aantal illusies te laten varen.
Maar de instructie is duidelijk. ‘Wat er is, is er. Hou niets vast en hou niets af.’ Dit is wat er is. Dit is meditatie. Je moet niets anders zijn dan wat je nu bent. Er is geen ware zelf buiten dit. Daarom is meditatie een act van mateloze liefde. Vaak ervaren mensen dit als volkomen zinloos. Dat is het ook, toch als je zin definieert als de discrepantie tussen waar je nu bent en waar je zou moeten zijn. En juist daarom doen we het.
Niet alleen de alledaagse werking van je geest wordt zichtbaar. In onze doe-modus zien we alles in functie van het doel waar we naar toe werken. Wat daarbuiten valt ontgaat ons. Dat wordt weer zichtbaar als je stopt en je geest opent. Dat kan tegenvallen. Een oud verdriet waar je dacht overheen te zijn. Wroeging, woede over dingen die nooit hadden mogen gebeuren. Pijn, vermoeidheid, ontevredenheid en frustratie over je huidige leven. Het dient zich allemaal ongegeneerd aan. Het is niet enkel kommer en kwel. Het kan ook een diepe vrede en rust zijn. Blij om even verlost te zijn van de druk van de dagelijkse beslommeringen. Het hoort er allemaal bij. Vooral de echt moeilijke dingen spelen ons hier parten. De angst hiervoor houdt ons van ons meditatiekussen weg: ‘O nee, niet opnieuw’. Wat er is, is er. Daar hoort onze angst en weerstand ook bij.
Als je de moed hebt om te blijven zitten met wat zich aandient, merk je ook dat zich dingen aandienen waar je niet direct woorden voor hebt. Vaak ervaren we dat als een grotere gevoeligheid. Tijdens de loopmeditatie buiten in het bos voelen we ineens de sfeer van het bos heel anders aan. Of we worden heel gevoelig voor de mensen om ons heen. Op een intensieve retraite kan het gebeuren dat het verdriet van een andere deelnemer gaat resoneren met je eigen verdriet. Iemand noemde het in het Duits ‘dünnhäutig’, letterlijk ‘dunhuidig’. Alsof je vel veel gevoeliger en transparanter geworden is. Of je kunt overvallen worden door een onbestemd besef van weemoed, van futiliteit, vergankelijkheid, zinloosheid. Veel van die sensaties vallen buiten onze gebruikelijke kaders en woordenschat. Daarom benoemen we niet. Het nadeel van benoemen als meditatietechniek is dat je alles wat komt, vastbindt op het Procrustesbed van het bekende.
Als je kijkt en kijkt en blijft kijken wordt er nog iets anders zichtbaar. Alles wat zich aandient, dient zich aan in een weidse open ruimte. Als ik verdriet heb (vervang gerust door je emotie naar keuze) kan het zijn dat het mij zo in beslag neemt dat ik die ruimte niet meer zie. Er is enkel nog verdriet. Maar als ik goed kijk en open blijf, is er die weidse open ruimte waarin het verdriet plaatsvindt. Het is in die ruimte waarin verdriet opkomt, wegebt, terugkomt en weer verdwijnt. Deze ruimte gaat vooraf aan alles wat komt. Binnen die ruimte ontstaan en vergaan dingen. Voor de ruimte zelf is er geen ontstaan en geen vergaan. In de Pali-canon vinden we termen als ajata (niet geboren), amata (niet sterfelijk), asankhata (niet geconstrueerd).
Het is deze ruimte die al het voorafgaande draaglijk maakt. Zonder deze ruimte is het verdriet, de pijn van het leven, de schijnbare zinloosheid ondraaglijk. Gezien in het licht van deze ruimte is er verdriet en vreugde, zin en zinloosheid. Deze ruimte is openheid, leven, moed. ‘Je kunt er niet uitvallen.’ Deze ruimte is mededogen. Alles heeft er zijn plaats. Soms voelt meditatie als thuiskomen. Soms is het enkel vervelend, lastig en je vraagt je alleen nog maar af wat je daar zit te doen. Maar ‘wat er is, is er’. In die weidse open ruimte is dat allemaal welkom, ben jij welkom met dat allemaal. Daarom is de bereidheid voldoende. De bereidheid om wat er is, wat er ook is, welkom te heten. Mededogen is die bereidheid om toe te laten en te verwelkomen.
De instructie eindigt met twee waarschuwingen:
Je kunt er niet in leren en niet in vooruit gaan. Een valkuil is de gedachte: ‘ik wil het allemaal wel toelaten, maar gaat het dan ook echt over?’ Het is alsof iemand zou zeggen: ‘je bent helemaal welkom met je verdriet, als het maar snel voorbij gaat.’ Dat is niet de bereidheid waar we het over hebben. Dat is geen mededogen. Soms zie je mensen zichzelf forceren om doorheen de angst en de weerstand naar de pijn toe te gaan, als was het een soort therapie. ‘Dan zal ik eindelijk van die pijn verlost zijn.’ Zo schieten we terug in onze discrepantiemodus. Meditatie is geen self-improvement.
Een meer subtiele variant is de verwachting dat de pijn, woede, angst, verdriet … zal transformeren in iets hoger, dieper, mooier, in ieder geval iets minder lastig. Er is zeker transformatie, maar het is niet de inhoud die transformeert, het is onze houding. De transformatie zit in de bereidheid. Die bereidheid is een persoonlijke keuze. Deze keuzevrijheid kan niemand jou ontnemen.
In die zin kunnen er ook geen leraren of meesters zijn. Een andere valkuil is de gedachte dat die weidse open ruimte maar toegankelijk is voor de happy few. Voor hen die er echt in geslaagd zijn na jarenlang hard geoefend te hebben, enkelingen die alles opgegeven hebben voor hun meditatiebeoefening. Dat is niet zo. Die open ruimte is er gewoon, nu, hier. Er is niets bijzonders aan. Dit is niet het monopolie van priesters, meesters en andere thaumaturgen. Iedereen heeft hier weet van, of je nu mediteert of niet. Maar we zijn er weinig mee vertrouwd en we missen er de woorden voor. Door te zitten met deze instructie creëer je een veilige open ruimte die je toelaat hiermee vertrouwd te worden. Als het woord leraar hier zin heeft dan is het in de betekenis van iemand die hier vertrouwd mee is en van daaruit vertrouwen schenkt. De leraar geeft uit eigen overvloed. Vertrouwen vragen is enkel een uiting van gebrek aan vertrouwen.
Vertrouwen is waar je uiteindelijk bij uitkomt. Je dacht van alles te vinden: gemoedsrust, een uitkomst voor je zorgen, geluk, een bijzondere ervaring, misschien zelfs ‘verlichting’. In de plaats daarvan vind je vertrouwen. ‘Op zoek naar oud ijzer vind je goud’, schrijft Wumen in zijn ‘Poortloze Poort’.
Peter C. Hendriks zegt
In het kort samengevat:
DOE NIET ZO MOEILIJK
Een zwerver op het edele achtvoudige pad.