‘Het ego is de bron van al het lijden. We moeten het ego overwinnen, laten afsterven of doden. Pas als we egoloos zijn geworden, kunnen we gelukkig, wijs en vredig zijn.’ Is dat ook zo?
Elk levend wezen heeft een ik-besef dat een soort brandpunt is van zijn of haar persoonlijkheid. Dit centrum van de persoonlijkheid wordt ego genoemd. Het ego staat voor het God-gegeven ik-besef, zonder welke we niet kunnen leven. Het ik-besef gaat nooit verloren, hoe ‘hoog ontwikkeld’ we ook mogen worden. Zelfs indien we onze eenheid met ‘God’ realiseren, zijn we nog steeds een ik, al is de definitie van dat ik dan goddelijk, kosmisch geworden. Het ‘ik’ maakt ons tot unieke wezens en het vormt de essentie van ons identiteitsbesef. Wanneer we daaraan gaan tornen, kunnen we alleen maar onnatuurlijk, onecht, verward, borderline, schizofreen of tenminste schijnheilig worden.
De filosofie aangaande de verfoeilijke aard van het ego is een vast onderdeel van de christelijke leer. Die luidt ongeveer zo: ‘Christus is voor ons aan het kruis gestorven en daarom horen ook wij ons op te offeren voor anderen, en horen we onze persoonlijke wensen, verlangens en behoeften te laten afsterven. We doen er goed aan ‘egoloos’ te worden door anderen ‘zelfloos’ te dienen.’
Deze ‘christelijke’ zienswijze krijgt nota bene ondersteuning uit het verre oosten: In boeddhistische kringen wordt al eeuwen verkondigd dat het ego een illusie is, die we moeten leren doorzien, en die we moeten zien kwijt te raken. Standaard wordt beweerd: ‘Het ego bestaat niet echt.’ Deze boeddhistische filosofie is gebaseerd op de zgn. ‘Anatta leer’ van Boeddha. Daarnaast zijn er oosterse stromingen die zich beroepen op de (advaita) Vedanta-filosofie, die het verwarrende idee verbreiden dat het ‘ik’ een ‘mentale constructie’ zou zijn, waar we zo snel mogelijk vanaf moeten zien te komen. Het ‘ik’ is volgens deze zienswijze het resultaat van een soort denkfout, die we horen te corrigeren . Ongeveer dezelfde zienswijze komt tot uitdrukking in het boek ‘Cursus in Wonderen’.
Deze verwarrende en onhoudbare zienswijzen zijn op de een of andere manier binnengeslopen in de New Age filosofie. In bijna elke ‘Satsang’ (‘Bijeenkomst in waarheid’) krijgen de bezoekers te horen dat alle problemen van de mensheid, op kleine en op grote schaal, te wijten zijn aan het ego. Daarom worden we aangespoord er korte metten mee te maken, het te doden, of het te laten afsterven of tenminste zouden we moeten inzien dat het een illusie is.
Dit zet alle zoekers naar waarheid op een dwaalspoor. Het ego is net als de geest, de ziel en ons lichaam een geïntegreerd onderdeel van het geheel – van onze hele individualiteit. Je kunt zelfs stellen dat het ik-besef het centrum is van onze ziel. Op zich is er dus helemaal niets mis met het ego. Het ego kan echter, net als onze geest, onze ziel en ons lichaam, meer of minder aangetast worden door aandoeningen en ziekten. Angst, depressie, agressie, hebzucht, minderwaardigheidscomplexen, meerderwaardigheidscomplexen zijn een paar voorbeelden van algemeen voorkomende ziekten van het ego. Maar daarom moeten we het ego nog niet doden. Dan zouden we het kind met het badwater weggooien. We moeten het ego bevrijden van aandoeningen en ziekten. We zijn opgeroepen om ons ego te genezen.
Hoe doen we dat? In de eerste plaats horen we ons ego grondig te leren kennen én zijn essentie te realiseren. We horen in te zien dat het ego de uitdrukking is van het natuurlijke ik-besef dat eigen is aan bewustzijn als zodanig. Bewustzijn is nu eenmaal van nature zelfbewust: het kent en verwijst altijd en eeuwig naar zichzelf.
Bewustzijn is het enige element in het universum dat een ik-besef heeft. Aangezien alle planten, dieren en mensen de belichaming of manifestatie van bewustzijn zijn, hebben zij alle van nature een ingeboren ik-besef. Het ik, of het ego, is dus niet een ‘mentale constructie’ of een andere fout die we kwijt zouden moeten zien te raken.
We zouden er goed aan doen op zoek te gaan naar de oorsprong van ons ego, en de oorsprong van ons ik-besef. We kunnen op meditatieve manier de bron van ons ik-besef gaan ontdekken in ons ware zelf. De oorsprong van het ik-besef en daarmee ook van het ego vinden we natuurlijk in ons ware zelf. Door bewust te worden van bewustzijn als zodanig, worden we één met ons ware zelf. Dan identificeren we ons niet langer met ons ego, maar met ons zelf. Door het onderscheid tussen het ego en het zelf te leren inzien, worden we zelfbewuste individuen met een gezond, wijs liefdevol en gelukkig ego. Zo worden we tot de authentieke mensen die we in wezen zijn.
Wat die oude achterhaalde ego-filosofieën eigenlijk bedoelen te zeggen, is dat we ons niet met ons ego en met ons individuele ik-besef horen te identificeren.
Het ego is een onderdeel van ons ziel-geest-lichaam systeem. We horen te beseffen dat we niet ons ziel-geest-lichaam systeem zijn. We zijn ons zelf en we hebben een ziel-geest-lichaam systeem. We zijn ons zelf en we hebben een ego. Door het ego in dit realistische perspectief te gaan zien, gaat het spontaan zijn natuurlijke rol vervullen: een intieme vriend en trouwe dienaar van ons ware zelf.
Regel één voor een leven in gezondheid en geluk is: We horen ons met ons ware zelf te identificeren. Dan ervaren we het ego als een onschuldig en onmisbaar orgaan dat ons ter beschikking staat, net als onze denkende geest, ons beslissende intellect en ons levende lichaam, waardoor we ons zelf kunnen uitdrukken. Door onze identificatie te verdiepen van ons ego naar ons zelf, worden onzekerheid, angst, verdriet, boosheid, agressie en depressie, die eventueel in ons ego zijn binnengeslopen, geleidelijk aan opgelost als sneeuw voor de zon.
Samenvattend: Het ego is het centrale orgaan waardoor wij ons zelf kunnen uitdrukken. Laten we ervoor zorgen dat ons ego geheeld en gereinigd wordt.
Wat die traditionele leringen dus eigenlijk bedoelen te zeggen is het volgende: Wanneer je je met je ego identificeert, word je egocentrisch. Dat is inderdaad niet de bedoeling en dus ook niet vervullend. We horen het verschil tussen het ego en het zelf duidelijk voor ogen te hebben. Door bewust te worden van ons ware, authentieke zelf, zien we spontaan in dat we het ego niet zijn, maar dat we een ego hebben.
Door bewust te worden van bewustzijn als zodanig – de bron van
gedachten, gevoelens en ook de bron van het ego – leren we ons ware zelf kennen en daardoor laten we de identificatie met ons ego geleidelijk aan los. Geestelijke volwassenheid – traditioneel ‘verlichting’ genoemd – betekent dat we ons hebben leren identificeren met ons zelf. In geestelijke volwassenheid wordt ons ego langzaam maar zeker tot een trouwe dienaar van het zelf, door middel waarvan we ons zelf kunnen uitdrukken voor het welzijn van alles en iedereen.
Voor iemand die zijn ware zelf nog niet heeft gerealiseerd, kan het ego inderdaad heel veel schade aanrichten. In de Bhagavad Gita wordt terecht gesteld dat het ego de grootste vijand kan zijn van de mens die zijn ware zelf (Atma) nog niet gerealiseerd heeft. Maar dit is niet de fout van het ego. Dit is het gevolg van het gebrek aan de ervaring van ons ware, authentieke zelf. Het is het automatische gevolg van een gebrek aan zelfrealisatie. Je kunt dus stellen dat alle problemen van de mensheid het resultaat zijn van het gebrek aan de ervaring van het ware zelf. C.G Jung noemde dat het verlies van de ziel. Daarom leggen de wijzen altijd de nadruk op zelfkennis, zelfliefde en zelfrealisatie, omdat zij weten dat dan het probleem met het ego automatisch opgelost wordt. Dit is bij voorbeeld ook de hele portee van de Bhagavad Gita.
Samenvatting
Via dit innerlijke proces van bewustzijnsverruiming en zelfrealisatie worden onevenwichtigheden en ziektes van ons ego opgeruimd en geheeld. Het gaat er dus niet om ons ego te doden, maar om het te genezen. Hoe kunnen we het persoonlijke ego genezen van al zijn onvolkomenheden, aandoeningen, onwetendheid, kwalen en ziekten? Door zijn essentie, zijn oorsprong te gaan ervaren: ons ware zelf.
Door te groeien in zelfrealisatie lossen minderwaardigheidscomplexen, meerderwaardigheidscomplexen, schijnheiligheid, zorgen, angst, hebzucht, depressie en agressie, etc. zich spontaan op.
Voor de genezing van ons ego is het verder belangrijk dat we elkaar leren te bevestigen, te waarderen en te respecteren. Reeds een klein kind heeft er behoefte aan bevestigd te worden en voor vol aangezien te worden. Krijgt het deze bevestiging niet, dan sluipt een teleurstelling, een aandachts-deficit, een onzekerheid, een verdriet, een angst, een krampachtigheid, een frustratie en ook een boosheid het ego binnen. Zo verliest de jonge mens zijn spontaniteit en zijn onbevangen zelfvertrouwen en hij gaat zich anders voordoen dan hij werkelijk is. De ziekten die zo in het ego ontstaan, kunnen geheeld worden door zelfkennis en zelfervaring, met andere woorden: door diepe wijsheid en diepe liefde. Het leven nodigt ons uit, elke dag daaraan te werken. Van nature wil ieder mens zich zelf zijn in alle omstandigheden, en door deze natuurlijke tendens naar zelfrealisatie te volgen, houdt de identificatie met het ego langzaam maar zeker op te bestaan. We zijn dan niet langer egocentrisch maar ‘zelfcentrisch’.
En daar er in wezen maar één zelf (één Atma) in het universum bestaat, wordt ons denken, voelen, spreken en handelen van zelf holistisch en duurzaam zodra we ons universele en kosmische zelf ervaren. Dit is het geboorterecht van elke mens. Zelfrealisatie hoort dus het eigenlijke doel te zijn van alle opvoeding en onderwijs.
Door ons zelf te realiseren gaan we ons vanzelf identificeren met ons zelf. Dan houdt de identificatie met ons lichaam-geest-ziel-systeem geleidelijk aan op te bestaan. Dan houdt de identificatie met ons ego op te bestaan. Door de bron van ons ego te ervaren, gaat het ego opbloeien in zelfvertrouwen, zelfkennis, zelfliefde en zelfstandigheid.
Het ego wordt dan gereinigd van aandoeningen en ziekten, en gaat blaken van zelfvertrouwen. Zo wordt het ego een doorgeefluik van de vele zegeningen, die voortkomen uit de realisatie van ons ware zelf. Door middel van een gezond en volwassen ego kan de geestelijk volwassen mens zich liefdevol en wijs uitdrukken in de driedimensionale wereld.
Zo eenvoudig is dat.
Reeds in 1974 kwam Langenkamp in aanraking met verschillende vormen van spiritualiteit, waaronder Vedanta. Vedanta is de filosofie die de eenheid in alle verscheidenheid onderwijst. Begin jaren ’80 was hij enige jaren actief als meditatieleraar in Rotterdam.
Sinds oktober 1982 legde hij zich nog intensiever toe op filosofische en spirituele studie – gekoppeld aan meditatie en yogabeoefening – door te gaan studeren aan een internationale vedische universiteit. In dit kader verbleef hij jarenlang in het buitenland waaronder India, Rusland, West-Afrika, Filippijnen en de Verenigde Staten.
Siebe zegt
Voor een goed vergelijk: de Pali teksten geven aan dat de notie of perceptie “Ik ben” (asmi mana) ontstaat als gevolg van onvrijwillig hechten (SN22.83). Het grijpen wat van de geest uitgaat naar ervaren gevoelens, tactiele sensaties, wilsactiviteiten, bewustzijn, herinneringen etc.
De geest verbindt zich instinctief, uit de kracht van gewoonte, op emotionele wijze, of op verlangende wijze, of verbeelde wijze met wat het ervaart. In dat proces, wat geen keuze is van jezelf, komt het ego-besef ook op.
Het ego-besef kun je in boeddhisme dus niet los zien van onvrijwillige gehechtheid, ketening, binding. Wat een vorm van verstarring is. En dat kun je niet los zien van lijden en belasting in boeddhisme. De Pali teksten leren dat deze instinctieve gehechtheid wel kan worden overwonnen of teniet gedaan. Dan ontstaat er ook geen ego-besef meer. Ego is dus in boeddhisme een manier waarop de geest zich hecht of verbindt met wat wordt ervaren.
Neem pijn. Als pijn wordt gevoeld dan verbindt de geest zich uit de kracht van gewoonte (dosa anusaya, onderliggende neiging van afkeer) met die pijn. Het is dan alsof je de pijn niet zonder afkeer kunt voelen. Je kunt het niet loslaten ook, zo voelt het.
Afkeer is dus een van de mogelijke manieren waarop de geest zich hecht aan wat het ervaart. Maar als pijn opkomt dan vormt zich ook meteen de indruk dat er een Ik is die die pijn voelt. Het gevoel dat je die pijn bezit, hebt en voelt als Ik (mana-anusaya is getriggerd door de pijn). Kortom, hechten verwijst naar een situatie dat er veel meer aan de hand is dan louter zaken gewaarworden die komen en gaan. Er speelt veel meer daarbij en altijd iets van verstarring en onvermogen, onvrijheid. Dat iets dat meer speelt, dat vatte Boeddha allemaal samen als het resultaat van 7 neigingen die ingebed liggen in de geest, als het ware.
Het initieel hechten van de geest aan wat het ervaart wordt dus in boeddhisme niet gezien als iets vrijwilligs .
Buddha erkende 7 neigingen (anusaya) die dit veroorzaken en in vele levens zijn opgepot en onderdeel geworden van onze aanleg. Het zijn instinctieve krachtige gewoonte neigingen. Er is een historisch relatie gegroeid in de tijd tussen dit en dat zien, horen voelen en die neigingen. Dus, wat hier opspeelt is wat in het verleden zo is geconditioneerd.
Het is dus in boeddhisme nooit zo dat ALS er sprake is van volledige onthechting er ook nog ego besef is als asmi mana “Ik ben”. Maar volgens mij is er wel een gewoon Ik besef in die zin dat je nog altijd weet dat als je, bijvoorbeeld, niet uit de zon gaat en de schaduw opzoekt, je de gevolgen zal voelen. Maar dit wijst niet op instinctieve gehechtheid die optreedt in het moment. Ego altijd in boeddhisme. Je kunt in boeddhisme niet nog een ego-besef of asmi mana hebben zonder die instinctieve ketening.
Ego, als een van de manieren waarop de geest zich instinctief verbindt of ketent aan wat het ervaart, wordt niet gezien als moreel afkeurenswaardig, maar als een oorzaak van lijden omdat elke ketening een vorm van verstarring behelst en ten koste gaat van de natuurlijke vrijheid en soepelheid van geest.
Hoop dat het ergens goed voor is.