Het spanningsveld tussen religie en wetenschap blijft blijkbaar de gemoederen beroeren. Moraalfilosoof Patrick Loobuyck schreef er onlangs een boek over, dat ook mij weer aan het denken zette.
In mijn titel geef ik het al weg: mijn enige echte probleem met het boek is dat het de spanning tussen religie en wetenschap voorstelt als een universeel menselijk fenomeen. Terwijl het in wezen een lokaal conflict is, dat bijna onvermijdelijk voortvloeit uit een aantal westerse culturele aannames.
Net zoals een vis zich niet bewust is van het water waarin hij zwemt, zo zijn wij mensen ons meestal niet bewust van de manier waarop we door onze cultuur bepaald worden. We kunnen ons daar maar bewust van worden in de ontmoeting met een andere cultuur. Tenminste als we bereid zijn die ontmoeting aan te gaan.
De geschiedenis van het kolonialisme is geen geschiedenis van ontmoeten, maar van onderwerpen. Onder de noemer van ‘beschaving’ hebben we massaal veel leed en bloedvergieten veroorzaakt. En het is een gemiste kans om ons bewust te worden van onze eigen impliciete aannames.
Antropologen kunnen moeilijk anders. In hun ‘veldwerk’ hebben ze nauwe contacten met andere culturen en proberen ze deze van binnenuit te begrijpen. Dat leidt soms tot verrassende inzichten, ook in de eigen cultuur.
Van Rik Pinxten, een antropoloog, leerde ik dat men in de culturele antropologie zo een 4000 verschillende culturen onderscheidt, alle met hun eigen religies. Ook voor de antropologie is het een hele uitdaging om tot een werkbare definitie van begrippen als cultuur en religie te komen, zonder alles meteen te reduceren tot onze westerse denkkaders.
Van die 4000 culturen hebben er maar 30 een schrift ontwikkeld. Van die 30 hebben er maar drie een heilig boek dat de door een transcendente God geopenbaarde waarheid bevat, die zegt hoe de wereld is en hoe we daarin moeten leven. Dit zijn het Jodendom, het Christendom en de Islam. Pinxten noemt het de ‘drie boekgodsdiensten’ uit het Middellandse-Zeegebied. Godsdienst, zoals we dat hier kennen, is duidelijk niet universeel.
Een tekst die de ultieme waarheid bevat, moet toch aan de gelovigen uitgelegd worden, zeker als je weet dat eeuwenlang maar een kleine minderheid van de bevolking kon lezen. Zo ontstond een klasse, de clerus, die op haar beurt geautoriseerd is om de tekst op de juiste manier te interpreteren.
Wat gebeurt er wanneer een wetenschapper een observatie doet die in strijd lijkt met de autoriteit van de tekst? Er zijn twee mogelijkheden: of de tekst wordt anders geïnterpreteerd, of de observatie en de observator worden veroordeeld omdat ze afwijken van de eeuwige waarheid.
Het proces van Galilei draaide, zoals Patrick Loobuyck helder uiteenzet in zijn boek, niet zozeer om een conflict tussen wereldbeelden. Veel wetenschappers in die tijd waren zelf priesters. Het ging over wie is hier de autoriteit, wie bepaalt wat waarheid is? Uiteraard had de paus het laatste woord en zo werd Galilei veroordeeld.
Een tweede aanname in onze cultuur is wat we in de filosofie ontologie noemen, dat wil zeggen de aanname dat er een werkelijkheid bestaat onafhankelijk van de observator. Dat is voor ons zo evident dat het bijna belachelijk klinkt om het hardop te zeggen. Hoezo? Uiteraard is de werkelijkheid onafhankelijk van de observator en het is aan de observator om die werkelijkheid zo goed mogelijk te leren kennen.
Ook dat is geen transcultureel gegeven. Maar we kijken wel door deze bril naar andere culturen. Als je boeddhistische teksten leest als ontologisch, dan klinken ze vreemd en zweverig. Een voorbeeld: in een boek over zen en Ruusbroec, van Paul Mommaerts en Jan Van Bragt, lees ik: “De aanmaning van de Dhammapada: ‘Beschouw de wereld als een luchtbel, beschouw haar als een luchtspiegeling’, staat lijnrecht tegenover het geloof van de christen voor wie de wereld niet alleen zeer reëel is maar een gave die van een Ander komt en een teken dat naar hem terugwijst.”
De auteurs lezen de Dhammapada als een uitspraak over hoe de werkelijkheid volgens de Boeddha is. Maar dit vers gaat over de simpele observatie dat alles waar we ons aan vasthouden vergankelijk is en de Boeddha maant ons aan om daarvan bewust te zijn. Alles wat zeker lijkt kan in een fractie van een seconde uiteenspatten. Het onderricht van de Boeddha gaat nooit over een onafhankelijke werkelijkheid, maar altijd over hoe we de werkelijkheid ervaren en hoe we ermee omgaan.
De Engelse filosoof Hume beschrijft de ‘is/ought-gap’: de kloof tussen wat er feitelijk ‘is’ en wat we ‘moeten doen’, tussen wetenschap en ethiek. Hoe we moeten handelen, volgt niet logisch dwingend uit wat we weten. In het boeddhisme vinden we helemaal geen ‘is/ought-gap’ omdat het geen ontologisch ‘is’ kent, en geen door God geboden ‘ought’.
De ontologie, onze westerse manier van kijken, heeft ons wel iets fantastisch opgeleverd: de wetenschap. Als er een werkelijkheid is die onafhankelijk is van de observator, laat ons dan proberen de observator zoveel mogelijk uit te sluiten om op die manier zo dicht mogelijk bij de echte werkelijkheid te komen. Dat noemen we objectiviteit. Dat wil zeggen dat we proberen zo goed mogelijk alle subjectiviteit uit te sluiten.
Het principe is heel eenvoudig: als ik op het knopje druk moet het licht aangaan, dat moet voorspelbaar zijn en het moet volkomen onafhankelijk zijn van hoe ik mij voel die dag, en van de bedoeling waarmee ik het licht wil aansteken. Het principe mag dan wel eenvoudig zijn, de uitvoering ervan vraagt een jarenlange scholing. Het heeft ook een prijs, het gaat ten koste van de subjectiviteit.
Doe even het volgende gedachte-experiment: Kijk om je heen. Wat zou er niet zijn zonder de wetenschap? Zelfs deze tekst zou nooit bij jou gekomen zijn zonder de wetenschap. En misschien zou jij zelf er niet meer zijn zonder onze moderne geneeskunde. Het zou onrechtvaardig zijn om neerbuigend te doen over de wetenschap.
Maar doe ook het volgende gedachte-experiment: Kijk om je heen. Wat zou er niet zijn als alle subjectiviteit uitgesloten was? Dit experiment laat zien aan hoe de wetenschap maar een beperkte niche inneemt in onze ervaringswereld. Het eerste experiment laat zien hoe belangrijk die niche is.
Dat betekent niet dat wetenschappers gevoelloze mensen zijn. Integendeel, de meeste wetenschappers die ik ken zijn gepassioneerd door hun vak. Maar op het moment dat ze hun onderzoek doen, moeten die gevoelens even aan de kant. Dat heet de wetenschappelijke methode. Om die reden vinden we in het universum, door de telescoop of onder de microscoop, alleen maar causale relaties en geen waarden en gevoelens. Niet dat de wetenschap aantoont dat ze er niet zijn, maar omdat de wetenschappelijke methode ze a priori uitgesloten heeft. Wat essentieel is om aan goede wetenschap te doen.
Het blijft mij mateloos verbazen dat sommigen het boek, waar iedereen zich eeuwen lang aan vastklampte, weggooien en dan meteen weer op zoek gaan naar iets anders om zich aan vast te klampen. En dan nog wel aan de wetenschap die daar niet voor gemaakt is.
In mijn wetenschappelijke opleiding heb ik nooit gehoord over wetenschappelijke waarheden. Alleen maar over waarnemingen, hypothesen en theorieën. Een theorie is een coherent geheel van hypothesen dat op best mogelijke manier de werkelijkheid kan verklaren en voorspellen. Maar iedere hypothese kan op ieder ogenblik door een nieuwe waarneming weerlegd worden, en iedere theorie kan vervangen worden door een model dat de waarnemingen beter verklaart en voorspelt.
In tegenstelling tot de boek-godsdiensten uit het Middellandse-Zeegebied is er in de wetenschap geen voor eeuwig en altijd dwingend vastgelegde waarheid. Wetenschap gaat vooruit. Waarschijnlijk kijken we binnen 500 jaar, als de mensheid dan nog bestaat, heel anders naar de big bang, of de evolutietheorie. Hopelijk, want het zou dramatisch zijn als de wetenschap nu plotseling zou stilstaan.
De meeste christenen die ik ken, zullen mij tegenwerpen dat je die heilige teksten toch niet zo letterlijk moet nemen. De hele notie van letterlijkheid vloeit natuurlijkerwijze voort uit het bestaan van een autoritatieve tekst. Als je zegt dat die niet letterlijk moet genomen worden, tast je dan niet de autoriteit ervan aan? Maar misschien is dat nu juist de bedoeling van vele moderne gelovigen, om zich van die autoriteit te bevrijden en het geloof te zien als en betekenisvolle metafoor.
Het is niet onlogisch dat het juist de atheïsten zijn die daar dan het meeste moeite mee hebben. Als God niet echt bestaat dan verliest ook de term atheïsme zijn betekenis. Of zou het ook voor hen een bevrijding kunnen zijn?
Onze verhalen ordenen onze leefwereld. Dat is belangrijk. Iedere cultuur doet dat op zijn eigen manier. Zonder deze orde zouden we in een onleefbare chaos terechtkomen. Het is begrijpelijk dat de angst ons kan drijven naar letterlijkheid, naar magie, naar superstitie, naar een totaal onwetenschappelijk vastklampen aan wetenschap, wat voor mij een moderne vorm van superstitie is.
De Chinees Amerikaanse schrijfster Amy Tan vertelt in een van haar verhalen hoe haar moeder de wankele keukentafel had gerepareerd door een kleine bijbel onder een poot te schuiven. Ze had die bijbel jarenlang bij zich gedragen als bewijs van haar geloof. Maar na de de tragische dood van hun jongste broertje was ze haar geloof verloren en was de bijbel onder de tafel beland. Wat ze in die tragiek verloren had, was een letterlijke geloof in een god die ons voor alle calamiteiten van het leven zal behoeden.
Ze is niet de enige. Ook ikzelf, ook Patrick Loobuyck, ook Etienne Vermeersch, zijn op een bepaald moment het geloof kwijtgeraakt, toen we ons realiseerden dat we het niet langer letterlijk konden nemen. Zelf zou ik het eerder een kinderlijk bijgeloof noemen. Voor mij was dat én een bevrijding, én een verlies. Het heeft jaren geduurd voor ik datgene wat ik verloren was, zonder bijgeloof terugvond in zen.
Wat betekent religie voor mij? Hoe kies ik ervoor om het woord te gebruiken? Nu spreek ik als zenbeoefenaar en zenleraar. Dat wil zeggen zonder transcendente God, zonder tekst, zonder waarheid, zonder geloof, zonder autoriteit. Maar wel in de hoop dat iets van wat ik deel misschien bij iemand resoneert.
Religie begint waar we de letterlijkheid loslaten, waar we het verhaal loslaten, waar we de zekerheid loslaten, waar we bereid zijn oog in oog te staan met de vergankelijkheid, met het besef dat er niets is om ons aan vast te klampen.
Religie begint waar we stoppen, openen en kijken, en aanwezig zijn bij wat er dan gebeurt. En geen enkele tekst kan dit invullen …