Tegenwoordig is ‘voltooid leven’ een ingeburgerd begrip en mensen zouden het recht hebben hun eigen leven in die fase te beëindigen. Maar wat is voltooid? De wet staat euthanasie toe als er sprake is van ondraaglijk lijden, zoals bij ernstige psychische aandoeningen. Wat is ondraaglijk lijden? Je hoeft tegenwoordig niet meer voor de trein te springen, wetgeving maakt legale hulp mogelijk. Hoe zou men daarin moeten handelen als boeddhist of als vipassana yogi?
Ook met betrekking tot deze vragen maakt de dhamma onderscheid in “conventionele waarheid” en “ultieme waarheid”. In de ultieme betekenis is een leven pas voltooid wanneer Nibbāna volledig gerealiseerd is. Een leven waarbij Nibbāna alleen tijdelijk wordt gerealiseerd of een leven waar geen kennis en ervaring van Nibbāna is verkregen is niet voltooid, met als gevolg repeterende weder-existentie van het verblinde bewustzijn.
Voltooide leven
Conventioneel gezien is een leven betrekkelijk voltooid wanneer subjectief wordt ervaren dat de levenstaken volbracht zijn; de doelen in dit leven bereikt zijn; de leertaken vervuld zijn; de verplichtingen vervuld; geen vragen meer die verheldering vergen en de schulden afgelost. De leertaken moeten echter wel opgevat worden als de levensinzichten die uiteindelijk tot de realisatie van Nibbāna leiden, m.a.w. ben je als mens volledig bevrijd van elke spoor van kwaadwilligheid, begeerte en verblinding. Conventioneel voltooid is dus betrekkelijk want voordat verlichting bereikt wordt -door Nibbāna te realiseren- kan het in de ultieme betekenis niet voltooid zijn. Bevrijd betekent namelijk ook bevrijd van angst voor de dood en het onbekende; bevrijd van behoeften en verlangens; bevrijd van de hunkering naar vorm, ideeën en waarneming.
Vandaar dat er voorzichtigheid is geboden bij het bepalen of het leven inderdaad voltooid is, m.n. wanneer zelfdoding hiermee wordt gemotiveerd. Conventioneel opgevat is zelfdoding een vorm van nemen van leven, dus een breuk van de eerste levensregels “ik zal mij weerhouden om levens te nemen” in de vijf-, de acht-, de tien leefregels (sila) en de 3de regel van de Patimokha[1] van de kloosterlingen. Echter de boeddha dhamma kent geen metafysische geboden en maakt altijd onderscheid in conventionele realiteit en de ultieme realiteit, waar beide door verschillende wetten van weder-afhankelijkheden worden bestierd.
Zelfdoding
Inzake zelfdoding is het niet anders, de dhamma maakt onderscheid tussen de wereldling (putujana) en de beoefenaar (sekha), die beiden verschillende leefregels volgen. Laten wij eerst het geval van een sekha bekijken: de beoefenaar op het achtvoudige pad. Het doel van een sekha is het “overwinnen van de dood”, m.a.w. overwinnen van de doodangst en het overwinnen van de herrijzenis van bewustzijn: het stoppen van wedergeboorte. Een beoefenaar die een leek (upasak) of monnik (pabajja) is, heeft primair als taak het direct realiseren van lijden en de oorzaak daarvan als voorwaarde voor het stoppen van wedergeboorte.
Voor een beoefenaar is dus lijden, uitzichtloosheid, verveling of de wens om te sterven geen legitieme of heilzame motivatie voor het beëindigen van het eigen leven. Daarentegen gebruikt de beoefenaar deze gegevens juist om doodsangst en doodswens te overwinnen en te realiseren dat er uiteindelijk geen “zelf” bestaat. Het leven is immers nooit voltooid tenzij er geen herrijzenis meer gebeurt van bewustzijnsinstanties. Realisatie van het lijden, de oorzaak ervan, het stoppen ervan en Nibbāna betreden gebeurt immers tijdens het in leven zijn.
Uitzonderingen volgens de dhamma
Toch erkent de dhamma hierin uitzonderingen, zoals in de Channovada sutta[2]. Daarin deed de Boeddha uitspraak inzake de zelfmoord van de zieke monnik Channa, die geteisterd werd door ondraaglijke pijnen. De Boeddha zei dat bij die zelfmoord geen blaam trof, ondanks twijfelende tegenargumenten van zijn voornaamste leerlingen. De sutta suggereert zelfs dat tijdens het hanteren van het mes Channa verlicht (Arahat) werd, daar de Boeddha verklaarde dat Channa niet meer geboren zou worden omdat hem geen blaam trof bij het hanteren van het mes[3]. Hoewel deze sutta geen vrijbrief is voor levensbeëindiging bij ondraaglijke pijn, geeft het toch weer aan dat wij onze zelfdodingsnormen niet kunnen veralgemeniseren maar telkens ad hoc moeten bekijken. Uiteindelijk is de staat van het bewustzijn van de betrokkene zelf bepalend[4]. Evenzo verteld de Vakkalisutta van de zelfdoding van de monnik Vakkali die ook door de boeddha bevestigd werd dat Vakkali geen wedergeboorte meer zou krijgen[5], na kennisneming van het snijden van Vakkali’s eigen pols.
Ook de Godhika Sutta[6] vertelt het geval van een monnik die tijdens het mediteren een einde aan zijn leven maakte omdat hij steeds terugviel op normaal bewustzijn uit de bewustzijnsstaat van bevrijding van het hart (cetovimutthi)[7]. Interessant in dit geval is dat het juist Mara (de verleider) was die de Boeddha vroeg om de zelfmoord van Godhika te stoppen, waarop de Boeddha antwoorde:
“Dit is hoe de wijzen handelen, want ze verlangen niet naar het leven.
Hunkering (naar het bestaan), met wortel en al verwijdert te hebben, is Godhika uitgedoofd.”[8]
Ook hier heeft de Boeddha de beëindiging van eigen leven door een beoefenaar verklaard als een verlichtingsdaad, al was de reden geen pijn maar falende meditatie pogingen. Wat wij wel moeten beseffen is dat het hier niet over gewone beoefenaren ging, maar over zeer gevorderde beoefenaren die het ophouden van bewustzijn beoefenden, zij worden ook asekha genoemd. Dit is een niveau waarbij volledige verlichting (arahat) binnen handbereik is en de concentratie en oplettendheid niveaus ver boven het niveau staan van de gewone sekha.
Richtlijn voor wereldlingen
Als wij nu naar de wereldlingen kijken die niet beoefenen, maar zich volledig richten op huishoudens en het vergaren van verdiensten voor toekomstig bestaan, dan is hun doel primair om een evenwichtig bestaan te leiden: vrij van lijden, gevaar, pijn, ziektes en mentale pijnen (domanassa). Voor hen is het vermijden van pijn, het vergemakkelijken van het levens- en het sterfproces een manier om het (kleine) lijden te vermijden. De dhamma leert immers niet om het lijden op te zoeken maar om lijden te verlichten, vermijden en uiteindelijk op te heffen. Alleen beoefenaren worden gevraagd om bij het lijden te blijven omdat beoefenaren immers moeten weten hoe lijden werkelijk in elkaar zit om het voorgoed te kunnen demonteren.
Van wie geen weet heeft van wat de betekenis van Nibbāna is en ook niet daartoe streeft, kan niet verwacht worden dat zij (zinloos) moeten lijden omdat de ethiek het vereist. Moraliteit is geen metafysisch goed maar zijn praktische regels in de training van de geest. Echter, als een derde persoon iemand aanpraat en beïnvloedt om tot beëindiging van eigen leven over te gaan, dan wordt het gezien als een morele nederlaag van de adviesgever. De derde regel van de Patimokha geeft aan dat zulke beïnvloeding door monniken in hun hoedanigheid van geestelijk verzorger fataal is voor hun status als monnik/non.[9]
Positie van hulpverleners
Hulpverleners en artsen die een wereldling helpen bij een zelfgekozen zelfdoding, vallen eveneens onder hetzelfde onderscheid van conventionele realiteit en ultieme realiteit. Artsen en hulpverleners die niet beoefenen voeren gewoon hun werk uit: primair om lijden te verzachten. Van hun actie (kamma) is een reactie (vipakka) te verwachten, met als gevolg herrijzenis van bewustzijn in een andere ruimte en moment. Evenzo geldt het voor de patiënt die voor zelfdoding gekozen heeft. Daar hun levensdoel niets met het bereiken van nibbana te maken heeft, heeft de daad ook geen betekenis voor dit streven maar de daad versterkt wel de binding met samsara. Het is een vorm van overwinnen van bhava. Overwinning op het verlangen om te zijn, maar gemotiveerd door het verlangen om niet te zijn (abhava). Echter als een hulpverlener iemand actief aanspoort tot zelfdoding dan roept de daad een zware on-heilzame vrucht op.
Voor een boeddhistische arts of hulpverlener is het een ander verhaal, omdat het bereiken van nibbana erg afhangt van de vergaarde hoeveelheid heilzame verdiensten en perfecties (parami). Een boeddhistische arts of hulpverlener zal niet proactief zelfdoding aansporen, m.n. omdat die ervoor kiest om in dit leven nog nibbana te willen realiseren. Deze hulpverlener zou zich kunnen verontschuldigen voor die taak. Echter, als de betrokken verlener veel mededogen en medeleven heeft voor de patiënt, dan is een boddhisatta daad ook een keus. Bij een boddhisatta daad kiest de verlener bewust voor het verlenen van hulp aan de patiënt, door bewust de consequenties van de on-heilzame kamma bij voorbaat te accepteren ten koste van het eigen spoedige bereik van nibbana. Een boddhisatta daad is een van de grootste vormen van zelfopoffering die het boeddhisme kent.
Ondraaglijke pijn
In brede zin kan gesteld worden dat zelfdoding vermeden moet worden omdat het on-heilzaam is en vloeit voort uit gehechtheid aan de gedachte hoe de werkelijkheid had moeten zijn. Maar er zijn altijd uitzonderingen die geleid worden door de samenstelling van de omstandigheden. Een daarvan is het mentale vermogen om pijn te verdragen. Wat als ondraaglijk wordt ervaren hangt samen met de kracht van de geest. Vanzelfsprekend heeft een ongetrainde geest een lage pijntolerantie. Ondraaglijke lijden is gelijk aan de mate van gehechtheid van de geest op de eigen gevoelens en gedachten. In een getrainde geest daarentegen staat waarneming verwijderd van gevoelens, gedachten en gemoedsstaten. Het is niet reëel dat de normen van een beoefenaar dan toegepast moeten worden op een ongetrainde wereldling. Het is niet aan een boeddhistische verzorger om te oordelen maar om het sterfproces pijnloos, soepel, kalm en vredig te laten verlopen.
Tot slot moet toch even benadrukt worden dat in het Theravada boeddhisme het streven naar beëindigen van mentaal lijden van alle levende wezens in alle mogelijke vormen voorop staat. Mensen faciliteren om een soepele geest te hebben tot op de laatste adem, is een heilzame deugd. Sila of leefregels zijn bedoeld om mensen te bekwamen in een heilzaam leven, het is niet bedoeld om het gemoed te bezwaren maar om het bestaan lichter en voorspoediger te maken. Ook de dood kan licht, soepel en vredig verlopen mits geen gehechtheid of hunkering aanwezig is in het bewustzijn van het laatste moment. Mensen zijn niet allen gelijk omdat niemands kamma gelijk is aan die van een ander. Vandaar dat voor elk persoon een andere weg voor heengaan is bestemd. De enige weg die gelijk is voor ons allen om bekwaam en heilzaam te sterven is het volgen van het achtvoudige pad.
- Analayo: “The Mass Suicide of Monks in Discourse and Vinaya Literature”, paper JOCBS. 2014 (7): 11–55. 2014.
- Kanae Kawamoto: “Dialogues regarding Monastic Suicides: The Acceptance and Observation of Death in the Pāli Sutta”, Bukkyogaku-kenkyu (The Studies in Buddhism), no.73, March, 2017, Buddhist Research Institute, Ryukoku University, Kyoto, Japan, pp.79-110.
- Kanae Kawamoto: “Buddhism and Suicide: Right Attitude towards Death”, International Buddhist Missionary University, Yangon.
- Piya Tan: “Channovada Sutta: Suicide and Buddhism”, 2003.
- Bhikkhu Patimokha, Pali – English”, Palelai Buddhist Temple Singapore.
- Channovadasutta, Majjhima Nikaya 144.
- Godhikasuttta, Samyutta Nikaya 4.23.
- Vakkalisutta, Samyutta Nikaya 22.87.
- Vessalisutta, Samyutta Nikaya 54.9.
Jp zegt
Interessant…, maar tegelijk roept het bij mij het idee op dat het dus nogal een ‘politieke’ kwestie is.