Of sport en boeddhisme samengaan? Het is een vraag die kan leiden tot veel discussies. Wat is tegenwoordig belangrijker, sport of het naleven van boeddhistische voorschriften? Helaas, maar dat zegt mijn gevoel, lijkt het erop dat sport nog altijd – of steeds meer – aan de winnende hand is. Dat vind ik een pijnlijke ontwikkeling, zeker gezien de toename van de interesse voor topsport – en alle uitwassen die daartoe behoren, zoals verruwing, corruptie, vandalisme en fraude.
Minder schuldig, maar even minder boeddhistisch zou men trots, liegen, begeerte, vernedering en streling van het ego kunnen noemen. Of kwaad (negatief) spreken over anderen, wat steeds meer in zwang raakt – zeker in de op kijkcijfers beluste audiovisuele media. Veel mag zeker niet, vooral wanneer wij volgens de voorschriften van welke stroming van boeddhisme dan ook proberen te leven. Maar dat laten wij graag over aan Justitie en tuchtcommissies.
Los van genoemde gedragingen is mindfulness in de begeleiding van topsporters aan een opmars begonnen. Het is een moderne versie van meditatie, zoals dat vanuit het boeddhisme wordt beoefend. Het betekent niet meer en niet minder dan rust in je hoofd brengen, concentreren en focussen. Vrijwel alle topsportcoaches en topsporttalenten bedienen zich ervan, met als resultaat vaak triomfen en medailles. Al ligt de nadruk bij mindfulness op het proces en niet op instant-succes c.q.-resultaat. Wie niet beter, sneller of hoger kan probeert zich daar bij neer te leggen – dat zou gedurende het trainingsproces gebleken moeten zijn.
Weinig topsporters zullen toegeven dat zij (eigenlijk) op een boeddhistische manier sport bedrijven: ‘Zo zweverig ben ik niet.’ Dan zouden ze tevens moeten bekennen dat hun levenshouding in strijd is met wat boeddhisme (het ‘edele achtvoudige pad’) van hun vraagt. Geen begeerte, geen verlangen naar eeuwige roem, glorie en erkenning: niet trainen om kampioen te worden of een medaille te halen. Wanneer je dat nalaat heb je geen succes – en daar draait het toch om?
De mens in het algemeen is overigens bij voortduring bezig zijn verlangens te bevredigen. Het besef van dit verlangen doet steeds als een gevoel van gemis aan. En dat betekent lijden, véél lijden. Bijna niemand wil lijden. Zo ongeveer drukt Jan de Leeuw het uit. De Leeuw was docent aan de opleiding SPECO en Johan Cruyff Academy van Fontys van de Economische Hogeschool Tilburg, en doceerde onder meer sportbusiness en ethiek. Hij schreef over mindfulness in 2016 toen dit zijn intrede deed door middel van de Academie voor Mindfulness in Sport. Men zoekt, weet De Leeuw, naar middelen om dat lijden te vermijden. Dus zoekt men naar amusement (entertainment, zoals een boeddhistische leraar mij eens tijdens op het hart drukte), zoals genot van voedsel, seks, muziek, sport, televisie – afleiding dus.
Pas op, sport wordt per definitie niet afgewezen. Zo waarschuwt Paul van der Velde, hoogleraar Aziatische religies zoals hindoeïsme en boeddhisme aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Maar dan sport en niet prestatiesport. Hij weet uit verschillende overleveringsgeschriften dat ook de Boeddha (wat men ook over hem fantaseren wil) zich fysiek probeerde te harden. Sportieve oefeningen (zowaar in wedstrijdvorm) leidden bij hem door worstelen, boogschieten en paardrijden of cricket tot rugpijnen en ander fysiek ongemak. Maar topsport (een manier om een ander te overwinnen, dus beter en sterker te zijn is volgens Van der Velde niet bekend uit de tijd waarin de Boeddha heeft geleefd.
‘Het is maar net wat je mindset is’, zegt Van der Velde die graag kritisch kijkt naar wat boeddhisme in relatie tot sport behelst (lees zijn boek In de huid van de Boeddha). ‘Het is wat je lichaam aankan. Daar moet je het mee doen. Meer wensen lijdt tot schade, mogelijk meer dan jij of je lichaam aankan. Dat is de uitdaging. Het is jouw keus om te voelen wat er met je gebeurt wanneer je je overgeeft aan uitdagingen zoals fysieke inspanningen.’
Net als Van der Velde kijkt De Leeuw naar de voor- en nadelen van fysieke inspanning. ‘Wat is je zingeving? Waar houdt verdwazing op?’ De Leeuw verwijst naar zijn eigen en jeugd. ‘Er zijn altijd reserves geweest tegen bijvoorbeeld sport op zondag. Waar kies je voor? Zondagmiddag hadden wij als katholieken het lof, de aanbidding van onze god. Maar tegelijkertijd werd er ook gevoetbald. Dat is een lastige keus geweest.’ En dan wil hij ook kijken naar volkeren waar boeddhisme als belangrijk wordt ervaren. ‘Waarom zijn bepaalde Aziatische landen, zoals Indonesië, Thailand en andere minder in kwaliteit van topsport. Heeft dat te maken met hun boeddhistische benadering?’
Een belangrijke factor in mijn interesse voor boeddhisme was de manier waarop de meest succesvolle sportcoach van de afgelopen jaren, basketbalcoach Phil Jackson (hij won met de Chicago Bulls zes wereldtitels en met de LA Lakers vijf) te werk ging. Jackson werd The Zenmaster genoemd, mede omdat hij volgens boeddhistische weg zijn teams begeleidde. Jackson legt in een van zijn boeken ‘Sacred Hoops, Spiritual Lessons of a Hardwood Warrior’ uit hoe hij zijn team (met sterspeler Michael Jordan) leerde mediteren in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte in het trainingscentrum. Wierookstokjes werden gebruikt om zijn sterspelers te leren begrijpen waar meditatie toe kan leiden. Zoals samenwerking, samen een doel te bereiken. Niet alleen door het uitzonderlijke talent van topscorer Michael Jordan, maar door samenwerking: zoiets als de Lamme helpt de Blinde (wat hij bijvoorbeeld leerde door de spelers onder andere The Wizard of Oz te laten lezen).
Jackson leerde ook de boeken en leringen van Shunryu Suzuki, zijn Zenmeester. Ik had hem tijdens onze ontmoetingen graag gevraagd wat hij (of Suzuki) vond van vernederen. Zo vaak hebben Jackson en zijn spelers van de Bulls en de Lakers tegenstanders ‘vernederd’. Helaas, is hij mij het schuldig gebleven. Mogelijk is hij stil blijven staan bij: hoe winnen wij? Dat is zijn goed recht, maar toch vind ik dat mijn vraag om een bevredigend antwoord wacht. Jackson (77, in retraite) blijft vooralsnog het antwoord schuldig.
Het blijft daarom gissen naar wat boeddhistisch georiënteerde prestatiesporters beweegt om de beste te worden. Zijn ze er wel? Houden ze zich liever afzijdig van die cultuur. We kennen wel de bekende bokster Lucia Rijker en de ex-voetballer Roberto Baggio, beiden boeddhist volgens de (Japanse traditie) Nychirin. Ze zijn volgers van Soka Gakkai, een traditie die ervan uitgaat het beste uit jezelf te halen, mede door meditatie en chanten. Leden van SGI beoefenen de leer van Nichiren Daishonin, een priester die in 1222 in Japan werd geboren. Hij onderwees dat het reciteren van Nam Myo-Ho RenGe Kyo, de titel en essentie van de Lotussoetra, de beoefening is die mensen in staat stelt verlichting te bereiken. ‘Een van de grote doelen van het boeddhisme is dat alle levende wezens gelukkig worden en dat de mens zich bewust wordt van de onschendbaarheid en respectwaardigheid van het leven zelf’.
Zo kan het verschillende kanten op. Waarin ik zou kunnen geloven doet mij twijfelen. Wat ik zeker besef dat boeddhisme nog ver verwijderd is van wat wij mensen willen bereiken. Paul van der Velde zegt dat ook, meen ik: ‘Er is nog een lange weg te gaan’. Wat hij precies bedoelt weet ik niet. Mogelijk gaat het om competitie. Waarom zouden we doorgaan met de strijd om de beste te zijn, in wat dan ook? Omdat dit in de mens zit?
François la Poutré zegt
In een radio-interview werd een Indiase minister gevraagd hoe het kon dat het land waar bijn 20% van de wereldbevolking woont nauwelijks olympische medailles haalt. Hij antwoordde dat Indiërs het niet zo belangrijk vinden om iets harder te kunnen lopen dan anderen en dat hij degenen die dat wel graag willen hun medailles van harte gunt.