In de Mahasatipatthana-Sutta wijst de Boeddha ons op het vestigen van aandacht op ons lichaam. Op alle aspecten ervan. En dat schildert niet altijd een mooi beeld.
We moeten inventief zijn in onze meditatie, beschouwing, reflectie, observatie… We moeten aan Vrij Onderzoek doen. Maar steeds conform de richtlijnen van de Boeddha (wat analytisch beschreven is in diezelfde bovengenoemde Mahasatipatthana-Sutta), namelijk: ijverig, vurig, met grote inspanning (P. atapi); penetrerend aandachtig (P. satima); met helder begrip en diep inzicht in de vergankelijkheid van de dingen (P. sampajanna) en vrij en onthecht van werelds verlangen en afkeer (P. vineyya loke abhijjadomanassa).
Hieronder een paar voorbeelden van zulke meditatie:
Beschouw het lichaam eens als een begraafplaats van alle mogelijke restanten van dieren… residu’s van ons dagelijks voedsel: ‘… als een begraafplaats, gevuld met de lijken van runderen, varkens, eenden, kippen, zuur, zoet, vettig, zout, verzameld en gerijpt in onze maag, gefilterd en gedistilleerd tot bloed, pus, ontbinding en rottigheid, druipend doorheen het hele lichaam en gedraineerd naar verschillende openingen…’ (1)
Of mediteer over het feit dat in onze ingewanden miljoenen microscopisch kleine wezentjes resideren en dat al deze bacteriën een volkomen symbiose met ons lichaam vormen, tot het moment dat, bij het uiteenvallen van de khandhas, de toevoer van energie naar de cellen wordt stopgezet en deze miljoenen bacteriën zelf de desintegratie van onze weefsels initiëren.
Andere beschouwing: reflecteer hoe elke cel in elk afzonderlijk bestanddeel, orgaan of lichaamsvocht het hele universum in zich draagt. Zulke overweging zal ongetwijfeld het gevoel van interbeing versterken. Interbeing niet als een concept (P. pannati), maar als een intuïtief, experiëntieel wéten (P. paccanubhoti). Alles met elkaar verbonden door ontelbare oorzaken (P. hetus) en voorwaarden (P. paccayas). Afhankelijk ontstaan. Paticca samuppada.
Het doel van zulke beschouwingen is om de onaantrekkelijkheid en afstotelijkheid (P. asubha); de onbestendigheid (P. anicca); de onbevredigdheid (P. dukkha) en het zelfloze, onstabiele karakter (P. anatta) van het lichaam te onderstrepen. Zulke reflecties moeten ons ertoe aanzetten om ons lichaam te taxeren op zijn werkelijke waarde. Om er ontgoocheld in te zijn. Om er gedesillusioneerd, ontnuchterd over te zijn (P. nibbida). Wat er verder toe leidt dat we de passie voor dit lichaam loslaten (P. viraga), tot kalmering (P. upasama) komen en finaal uitdoven (P. nibbana).
Meditatie op het afschuwelijke (P. asubha bhavana) is een ándere manier om Allerzielen en Allerzielen een plaats te geven in ons leven. In dít leven. Niet in een verre obscure toekomst, die uitsluitend gedragen wordt door fictieve wensdromen van eeuwigheid.
Maar hier eindigt het verhaal niet. Hier begint het pas. Immers, zulke meditatie mag zich niet beperken tot een bepaalde periode van het jaar. Hierdoor verbergen we de essentie van het bestaan opnieuw aan het oog. Spelen we opnieuw voor mol. Verliezen we onze alertheid. Vergankelijkheid (P. anicca) moet voor ons een voortdurend aandachts- en werkpunt zijn, overeenkomstig de laatste woorden van de Boeddha op zijn sterfbed:
‘Monniken, ik zeg jullie: alles wat de mens bezielt, is aan vergankelijkheid onderhevig. Streeft niet aflatend!’
Streeft niet aflatend! De Boeddha zegt hier in niet mis te verstane bewoordingen: blijf beoefenen tot je de wijsheid van anicca in jezelf gerealiseerd hebt. Hij zegt: herken (P. pariyatti), erken (P. patipatti) en wordt één met anicca (P. pativedha). Wordt één met het proces van ontstaan en vergaan. Ervaar het Doodloze.
(1): Ajahn Dhammadharo (1948), Frames of reference, p.8