Kom maar, jij laatste die ik erken,
heilloze pijn in dit vleselijk weefsel:
zie, het vuur waarmee ik mijn geest verteerde
brandt in jou; lang verzette zich het hout
tegen meegaan met de vlam die jij schiet,
nu echter voed ik jou en brand in jou.
Mijn mildheid hier wordt in jouw woeden
een woede van vreemdste hel.
Heel puur, heel onbekommerd vrij van toekomst
beklom ik de van lijden ontregelde brandstapel,
om er niets komends te vergaren
voor dit hart van voorraden geledigd.
Ben ik het nog, in dit onkenbare branden?
Herinneringen sleur ik niet naar binnen.
O leven, leven: ruimte zijn.
En ik in lichterlaaie. Niemand die mij kent.
[Laat los. Dit is niet zoals ziekte was –
ooit in de kindertijd. Oponthoud. Aanleiding
tot groter worden. Alles riep en roerde zich.
Meng niets hierin van wat jou jong verbaasde.]
Bron: https://www.gedel.nl/vertalingen/rilke/