Wie was Thomas Merton?
Thomas Merton werd op 31 januari 1915 geboren in Frankrijk, maar vanwege de Eerste Wereldoorlog verhuisde het gezin waarvan hij deel uitmaakte eerst naar Engeland en later naar Amerika. Hij ging in Engeland naar school, maar studeerde in 1939 af aan de Columbia universiteit te New York. Daar werkte hij twee jaar als leraar Engels. In 1941 nam hij ontslag en werd hij monnik in het klooster van Onze Vrouw van Gethsemani in Kentucky.
Hij bleek een productief schrijver en in 1948 werd zijn autobiografie getiteld The Seven Storey Mountain (in het Nederlands vertaald onder de titel De Louteringsberg) gepubliceerd. Het werd meteen een bestseller. Thomas Merton profileert zich in dat boek als een vurig verdediger van de klassieke katholieke mystiek. Op 8 november 1958 kreeg hij een mystieke ervaring. Hij schrijft daar zelf over:
“In Louisville, op de hoek van de Vierde en de Walnutstraat, in het midden van de winkelbuurt, werd ik ineens overweldigd door het besef dat ik van al die mensen hield, dat zij bij mij hoorden en ik bij hen, dat wij geen vreemden voor elkaar konden zijn al kenden wij elkaar niet eens. Het was alsof ik ontwaakte uit een droom van vereenzaming, van onechte zelf-afzondering in een aparte wereld, de wereld van afstand en vermeende heiligheid.”
Vanaf die tijd groeide zijn belangstelling voor de interreligieuze dialoog en vredesvraagstukken, zo zelfs dat de kerk zich daar ongemakkelijk bij ging voelen. Hij correspondeerde onder andere met de bekende geleerde en vertaler van zenteksten Daisetz Suzuki en ontmoette Thich Nhat Hanh. Hij overleed in 1968.
Ruim een maand voor zijn dood verscheen het boek Zen and the Birds of Appetite. Dit boek werd in 1973 in het Nederlands vertaald onder de titel Zen, wijsheid en leegheid. Recentelijk is echter een nieuwe vertaling gemaakt door Merton-deskundige Willy Eurlings onder de titel Zen en de gretige vogels. Deze ligt nu voor me.
Ontwikkelingen
Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat teksten van Merton die tijdens de laatste vier jaar van zijn leven in verschillende tijdschriften zijn gepubliceerd. Het tweede deel is vier jaar ouder. Het is een dialoog met Daisetz Suzuki over de verschillen en overeenkomsten tussen zen en de christelijke mystiek naar aanleiding van een publicatie van Merton. In 1959 had Merton een aantal teksten vertaald van de Verba Seniorum met de titel The Wisdom of the Desert. Het zijn verhalen en uitspraken van de eerste christelijke monniken die zich in de Egyptische woestijn hadden teruggetrokken. Omdat hij ervan overtuigd was dat deze de kern van de christelijke mystiek weergaven, besloot hij een kopie naar Suzuki te sturen om te zien of deze overeenkomsten zag met de verhalen over en van de zenmeesters. Hieruit ontstond een discussie in de vorm van een briefwisseling.
De lezer kan duidelijk zien dat de positie van Merton in die tussenliggende vier jaar is veranderd. Het tweede deel eindigt met slotopmerkingen over de discussie met Suzuki waarin Merton volhoudt dat de katholieke mystiek superieur is aan zen. Dit was het officiële standpunt van de katholieke kerk en het is de reden dat katholieken in de interreligieuze dialoog lange tijd afwezig bleven. Daarna volgt echter nog een vier jaar later geschreven nawoord, waarin Merton bekent dat hij dit niet meer op dezelfde manier zou zeggen.
De studie van zen
Merton betoogt in dit eerste latere essay dat zen voorbij alle definities is en niet moet beschouwd worden als een vorm van boeddhisme, een religie, een historische beweging of wat dan ook. Mensen die er op deze manier over schrijven begrijpen er niets van. Wie er wel iets van begrijpt, komt terecht in “een eenvoudige leegte waar alles vrijheid is”. Dit is volgens hem net zoiets, maar niet helemaal hetzelfde als wat in het Nieuwe Testament “de vrijheid van de kinderen van God” wordt genoemd (bladzijde 26). Vervolgens legt Merton uit dat Meister Eckhart op dezelfde soort leegte doelde. De gewone mensen kennen deze leegte niet want ze zijn van God vervreemd, dit is de eigenlijke betekenis van het begrip “erfzonde”.
In het essay getiteld “Het Nieuwe bewustzijn” legt Merton uit dat hij in zijn boeken streeft naar een christelijke vernieuwing, wat inhoudt dat christenen volledig open zouden moeten staan voor Aziatische religies en bereid zijn de spirituele en morele waarden die daarin gevonden worden te herkennen, te bewaren en te bevorderen (bladzijde 36). Hierbij moet ik onwillekeurig denken aan de avonturen van de Anglicaanse dominee Pete Owen-Jones die dit daadwerkelijk heeft geprobeerd en er TV-series van heeft gemaakt.
Kritiek op het modernisme
In de zestiger jaren maakte in katholieke kringen de bevrijdingstheologie furore. Merton is daar echter geen voorstander van, hij noemt dit “het Nieuwe Bewustzijn”. Hij vindt dat progressieve christenen die zich met maatschappelijke problemen bezighouden, teveel op de wereld zijn gericht en blind zijn voor zowel de christelijke mystiek als die uit het Oosten. Er is volgens hem zelfs sprake van een anti-mystieke tendens (bladzijde 39). Door de kritische historische analyses van het nieuwe modernistische bewustzijn is het volgens hem bovendien duidelijk geworden dat het voor de moderne christen niet meer mogelijk is om hetzelfde te ervaren als de eerste christenen (bladzijde 42). De katholieke mystiek wordt vanuit dit perspectief gezien als hellenistisch of middeleeuws en het ware moderne christendom daarentegen als sociaal en activistisch. Er is wel dialoog tussen progressieve katholieken en protestanten, maar Merton is daar niet onder de indruk van zolang ze deze niet uitbreiden tot de niet-christelijke religies (bladzijde 44).
De schuldige die het Nieuwe Bewustzijn heeft veroorzaakt is volgens Merton René Descartes. Deze heeft het moderne subject uitgeroepen. Dit subject ziet zichzelf als een eenling tegenover een objectieve wereld en een objectieve God (bladzijde 47). Wat echter voorafgaat aan het onderscheid tussen subject en object is het zijn. Volgens Merton is het zijn in het boeddhisme apofaties (niet uit te leggen). Het is een puur bewustzijn waarin het subject als zodanig verdwijnt (bladzijde 48).
In het essay “Een christen kijkt naar Zen” betoogt Merton dat het nauwelijks mogelijk is om christendom en zen met elkaar te vergelijken (bladzijde 61). Zen is iets aparts en niet boeddhistisch. Het boeddhistische kader van zen is alleen maar een samenloop van de geschiedenis. Op dezelfde manier moet je de mystieke leer van Jan van het Kruis los zien van de enigszins irrelevante achtergrond van de Spaanse barok (bladzijde 62). Zen is geen systematische uitleg van het leven, het is geen ideologie, het is geen kijk op de wereld, het is geen theologie of openbaring en verlossing, het is geen mystiek, geen manier om ascetische volmaaktheid te bereiken en geen mysticisme zoals we dat in het Westen kennen. Je kunt subtiele overeenkomsten ontdekken tussen de zenervaring van de leegte en de ervaring van God in de niet-wetende of apofatische christelijke mystiek. Alles is bij zen ondergeschikt aan de zenervaring die niet onder woorden kan worden gebracht (bladzijde 63). De boeddhistische metafysica is dan ook nauwelijks dogmatisch te noemen, zij is eigenlijk een heel eenvoudige en natuurlijke uitwerking van wat boeddha’s eigen verlichtingservaring inhoudt. Zen keert terug naar de directe ervaring van het leven zelf (bladzijde 64).
De ervaring van de innerlijke betekenis van de christelijke openbaring is volgens Merton een gevoel van zekerheid dat je het goede doet. Het is een gevoel van vertrouwen dat je bent gered, vertrouwen dat gebaseerd is op het innerlijke besef dat je de juiste kijk hebt op de schepping, op het doel van de wereld en dat je eigen gedrag zodanig is dat het beloond zal worden in het volgende leven. Dit niveau van zelfvertrouwen is nogal zeldzaam. Als je het niet krijgt, wordt de ervaring iets van een angstige hoop, een strijd met de twijfel, een pijnlijke langdurende poging om te voldoen aan de strenge eisen van de moraal en een wanhopige toevlucht tot de sacramenten (bladzijde 70). Als we het christendom en het boeddhisme vergelijken dan is het op dit moment praktisch onmogelijk om een gemeenschappelijke grond te vinden behalve op een kunstmatige manier. Suzuki heeft wel Meister Eckhart vergeleken met zen, dat wil zeggen hij de ervaring van beide vergeleek. Merton ontkent echter dat alle mystici noodzakelijk op hetzelfde uitkomen.
De metafysische ervaring
Een centraal thema in het boek is de vraag: tot op welke hoogte kan een theoloog zonder ervaring de “ervaren theologie” van de mysticus juist interpreteren? Dit terwijl de mysticus misschien niet eens in staat is om op een bevredigende manier de betekenis kan zijn eigen ervaring onder woorden te brengen (bladzijde 76). Het gaat dus over het verschil in de relatie tussen theologie en ervaring, zowel in het christendom als in zen. Bij de eerste staat de objectieve leer voorop, bij de tweede de ervaring. Dat komt omdat bij de eerste de openbaring centraal staat en bij de tweede “de natuurlijke ontologische grond van het bestaan”. De ervaring van het mysterie van Christus overstijgt altijd het louter individuele psychologische niveau, het is een “theologisch met de kerk samen te ervaren”.
Wat is dan die mysterieuze ervaring van zen? Het is een bewustzijn dat er in potentie bij iedereen al is, hoewel het nog niet bewust is van zichzelf. Merton vindt echter dat een ware preek een beroep doet op de metafysische intuïtie van de grond van het bestaan (bladzijde 79). Dit is de reden dat zen samen kan gaan met het christendom: de preek legt uit, de zenmeester wijst aan. Zenmeesters leggen volgens hem niets uit, hun uitspraken zijn als het rinkelen van een wekker.
Dit heb je volgens Merton ook in het christendom, want het woord van het kruis geeft de christen een radicaal nieuw bewustzijn van de betekenis van zijn leven. Wat in het zenboeddhisme de “grote dood” heet is in het christendom “sterven en verrijzen met Christus” (bladzijde 84). De mystieke intuïtie van Eckhart is dan ook dezelfde als prajña, (wijsheid, het hoogste inzicht, bladzijde 87). Volgens Paulus in de eerste brief aan de Korintiërs zijn er twee soorten wijsheid: de rationele en de intuïtieve en om deze laatste te bereiken moet een mens worden bevrijd van de eerste. Dit gebeurt door “het woord van het kruis”.
Conclusie
“We hebben heel duidelijk niet veel meer gedaan dan een vrome hoop uitspreken dat er ooit een gemeenschappelijke grond gevonden kan worden [tussen zen en de christelijke mystiek],” schrijft Merton op bladzijde 93. Het zelf van de hoogste transcendente ervaring is volgens hem de leegte, het nirvāṇa en tegelijkertijd de volmaakte volheid waarbij subject en object een worden. Het doet mij denken aan het absolute van 18e eeuwse romantici, dat door Hegel geringschattend “de nacht waarin alle koeien zwart zijn” werd genoemd. Hoewel Merton door zijn aanhangers als deskundige op het gebied van zen en mystiek wordt gezien, geeft laat boek toch een aantal tekortkomingen zien.
Het is duidelijk dat Merton de zenmeditatie binnen het christendom niet wil afwijzen, maar er wel een christelijk tintje aan wil geven. In zijn latere werk hoopt hij dat er ooit een gemeenschappelijke grond zal worden gevonden, maar voor alsnog is deze volgens hem niet duidelijk aan te wijzen zonder de uniciteit van het christendom tekort te doen. Op dit punt draait hij om de hete brij heen. Als zen een ervaring is die voor elk mens mogelijk is, dan maakt het onderzoek ernaar deel uit van de filosofische of fenomenologische antropologie. Het is dan een onderzoek naar het in ieder mens aanwezige vermogen tot deze ervaring. Dit vermogen maakt dus geen deel uit van de geschiedenis en is niet uniek zoals de Slag bij Waterloo of de geboorte van Jezus. De geboorte van Jezus en zijn kruisdood, die de oorsprong en essentie van het christendom vormen, zijn wel een onvervreemdbaar deel van de geschiedenis en daarom uniek. Hun betekenis is overigens pas ontstaan door een uitleg achteraf van de apostel Paulus. Als de ervaring van het christendom uniek is, is hij geen mogelijkheid die in elk mens aanwezig is, maar kan hij alleen ontstaan door het unieke historische moment van de gratie van God. Dit maakt zen en christendom onvergelijkbaar. Bovendien is het niet zo handig om een grond voor de leegte te zoeken.
De interpretatie van zen die Merton aanhangt, draagt bovendien het stempel van Suzuki die zen verbond met het Japanse nationalisme. Hij ziet zen als Japans geschenk aan de wereld, dat aan de mens een tot nu toe onbekend innerlijk vermogen ter beschikking stelt. Suzuki was getrouwd met een theosofe en nam later actief deel aan de verspreiding van de theosofische gedachte. Vandaar dat zen voor hem gelijk stond aan de hoogste wijsheid die in religies als goddelijke wijsheid wordt voorgesteld. Suzuki is later bekritiseerd omdat hij de historische aspecten van zen niet wilde zien en zen verabsoluteerde. Historisch gezien zit zen vol met geschiedvervalsing en mythes, het is mensenwerk en is zonder boeddhisme ondenkbaar. Merton wijst op zijn beurt historisch onderzoek af, vanwege zijn romantische project van het zoeken naar de hoogste universele eenheid van het mooie, het ware en het goede dat hij in de christelijke mystiek meent te kunnen aantreffen.
Dit is ten slotte de reden dat Merton in navolging van Suzuki de fout maakt van het verabsoluteren van de leegte. De leegte is bij hem niet leeg, maar iets dat je kunt ervaren. Zowel in de oudste Prajñāpāramitā-teksten als door Nāgārjuna wordt hiervoor gewaarschuwd, want het zet je op het verkeerde been, “zoals een slang die je aan het verkeerde eind [de kop] wordt vastpakt”.
Merton ziet bovendien het probleem over het hoofd van de steeds weer opduikende machtsstrijd tussen de kerk en de ervaring van individuele mystici. Als iemands ervaring immers moet worden erkend door de rest van de kerk, dan komt het erop neer dat ze moet worden erkend door de leiders van die kerk, dit wil zeggen de vooraanstaande theologen. Merton twijfelt echter zelf aan hun autoriteit. Een ander probleem is dat verschillende ervaringen vaak noodgedwongen of uit gewoonte op dezelfde manier worden verwoord en dat je geen ervaringen, maar alleen woorden kunt vergelijken.
Het boek zelf leest erg prettig ondanks of misschien wel juist dankzij de eigenzinnige aanpak van Merton, die een goed schrijver is. De vertaling van Willy Eurlings is soepel en redelijke eigentijds. Het is zonder meer leerzaam en interessant om Merton te zien zoeken naar antwoorden in zijn pelgrimage naar de waarheid. Hij is belezen en geïnspireerd, al zijn zijn bronnen misschien wat gedateerd en achterhaald. Het kan de lezer echter daardoor aanknopingspunten bieden voor eigen reflectie en onderzoek en dat is misschien wel het mooiste wat een boek kan doen.
Thomas Merton (2021): Zen en de gretige vogels, vertaling Willy Eurlings, Damon, Eindhoven, paperback, 210 bladzijden.
Series van Pete Owen-Jones
Om de wereld in 80 geloven: https://en.wikipedia.org/wiki/Around_the_World_in_80_Faiths
Extreme Pelgrimages: https://en.wikipedia.org/wiki/Extreme_Pilgrim