Janwillem van de Wetering was in de jaren 70 en 80 een veelgelezen auteur in Nederland. Hij werd beroemd met de politieromans Grijpstra en De Gier, waarin hij zijn op het zenboeddhisme geïnspireerde ideeën verwerkte. Minder bekend is dat hij ook essays, korte verhalen, kinderboeken en een biografie schreef. In de media was Van de Wetering een graag geziene gast en zijn avontuurlijke leven was een dankbaar onderwerp van gesprek. In 1980 schreef hij het Boekenweekgeschenk en in het buitenland is hij nog steeds een van de meest verkochte Nederlandse schrijvers. Het bericht van zijn overlijden, in 2008, verscheen behalve in Nederlandse kranten ook in The Guardian, The New York Times en Der Spiegel. (bladzijde 11)
Eind jaren 70 leidde hij een dubbelleven als zenboeddhist in Maine en bestseller auteur in Amsterdam. Hij verplaatste het werkterrein van Grijpstra en De Gier naar Maine en dat leverde een goed boek op. Toch wilde hij af van het vaste formaat van Grijpstra en De Gier. De worsteling met zowel zijn positie als zenstudent als zijn status als bestsellerauteur leidde tot een breuk met (zijn zenmentor, E.H.) Nowick en bijna-scheiding van (zijn vrouw, E.H.) Juanita. (bladzijde 183)
Bovenstaande citaten zijn afkomstig van een biografie van de schrijver Janwillem van de Wetering, die is geschreven door historica Marjan Beijering. Deze maand verschijnt het boek bij uitgeverij Asoka. Van de Wetering, die op 77-jarige leeftijd overleed, was een succesvol auteur van speurdersromans, maar zijn carrière begon met het verschijnen van zijn boeken over het zenboeddhisme, met name “De lege Spiegel” (1971), waarin hij vertelt over zijn ervaringen in een zenklooster in Japan, en “Het dagende niets” (1974), over zijn ervaringen in een retraite-oord in de Verenigde Staten. Later zijn verschillende van zijn boeken ook verfilmd, ook in de V.S., waar hij sinds 1975 woonde. Grijpstra en De Gier zijn twee fictieve Amsterdamse politieagenten die in de meeste van zijn boeken de hoofdrol spelen.
Japan
Beijering vertelt hoe in 1958 Van de Wetering als novice werd aangenomen in het Daitokuji zenklooster in Kyoto, in Japan. Hij had behoefte aan discipline en regelmaat. Hij was volgens Beijering opgegroeid in een rijk gezin in Rotterdam. Zijn vader was een geslaagde zakenman. Janwillem was echter de jongste van het gezin en werd blijkbaar door zijn moeder en zussen zowel verwend als betutteld. Toen hij negen jaar was, brak de Tweede Wereldoorlog en uit citaten blijkt dat de ervaring van het bombardement van Rotterdam en het verdwijnen zijn joodse schoolkameraden, die van de ene op de andere dag door Duitse soldaten werden weggevoerd, een traumatische indruk op Janwillem maakten.
Daarna volgde, volgens de beschrijving van Beijering, een korte mislukte carrière in de zakenwereld, de bekende 12 banen en 13 ongelukken, waarbij hij periodes van diepe depressie doormaakte. Toen zijn vader overleed, besloot hij van de erfenis in Londen filosofie te gaan studeren. Hij kwam terecht bij de beroemde professor Sir Alfred Ayer, die al gauw opmerkte dat de filosofie zoals deze in Engeland werd beoefend geen antwoorden had op de levensvragen waar Van de Wetering mee zat. Ayer raadde volgens Beijering Janwillem daarom aan om in Japan het zenboeddhisme te gaan bestuderen.
Van de Wetering bleef anderhalf jaar in het klooster in Japan, maar vervolgde zijn zenstudie in de Moonspring Hermitage in Maine, in het noordoosten van de Verenigde Staten, waar hij vanuit Nederland regelmatig naartoe reisde. Dit retraite-oord was opgezet door Walter Nowick, die al in Japan de mentor was geworden van Van de Wetering. Deze is er in 1975 gaan wonen, naar hij zelf zei vanwege de rust en het gunstige belastingklimaat.
Bij de politie
Voor hij naar de Verenigde Staten verhuisde, schrijft Beijering, werkte Van de Wetering eerst enkele jaren in Colombia, waar hij zijn vrouw Juanita ontmoette. Vervolgens kreeg hij een baan aangeboden in Amsterdam. Zo verhuisde hij met zijn gezin terug naar Nederland. De autoriteiten kwamen er al gauw achter dat hij zijn dienstplicht niet had vervuld. Hij kreeg volgens Beijering de gelegenheid dit alsnog te doen door ‘s avonds en in het weekend te gaan werken bij de vrijwillige politie in Amsterdam.
Van de Wetering vertelt in verschillende interviews hoe hij op het idee kwam om zijn ervaringen bij de vrijwillige politie in boekvorm neer te schrijven, net zoals hij in beide eerste boeken zijn ervaringen met zenmeditatie had opgeschreven. In de politieromans die daar het resultaat van waren spelen twee figuren de hoofdrol: Grijpstra en De Gier, die twee kanten van de eigen persoon van de schrijver weerspiegelen. Grijpstra is goedmoedig, intelligent, maar enigszins conventioneel. De Gier daarentegen is speels, flamboyant en actief. Van de Wetering heeft bovendien volgens eigen zeggen geprobeerd daar nog iets van zijn zen-achtergrond aan toe te voegen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld figuren uit het genre als Sherlock Holmes of Hercule Poirot, die met fijnzinnige en ijzeren logica de dader van een misdaad weten te ontmaskeren, geeft Van de Wetering een grotere rol aan het ongerijmde en de intuïtie. Zo verscheen in 1975 zijn eerste politieroman met de titel “Het lijk in de Haarlemmer Houttuinen”. Van de Wetering vertelde in interviews op dat moment niet meer over zen te willen schrijven, hij wilde wel de principes ervan verwerken in zijn misdaadverhalen.
Maine
Hoewel Van de Wetering niet over zen wilde schrijven, had hij het mediteren volgens Beijering toch nodig en regelmatig ging hij naar het retraite-oord in Maine. In 1975 vestigde hij zich daar voorgoed. ‘s Morgens mediteerde hij en ‘s middags was hij aan het schrijven. Deze volgens Beijering vruchtbare periode, waarbij hij af en toe even terugkeerde naar Amsterdam om daar de bloemetjes buiten te zetten, duurde vijf jaar. Zijn uitspattingen leidden bijna tot een echtscheiding. Na zijn permanente vestiging distantieerde hij zich van het retraite-oord maar bleef er wel in de buurt wonen.
Vervolgens nam volgens Beijering zijn bekendheid in Nederland langzaam af, vooral door nogal negatieve recensies van nieuwe boeken. In 1985 ontdekte Janwillem dat hij alcoholicus was geworden, hij stopte met drinken en roken. Het schrijven kostte hem volgens Beijering daardoor wel steeds meer moeite. In 1993 weet Van de Wetering echter toch opnieuw een paar boeken met Grijpstra en De Gier te publiceren, maar volgens Beijering ging het niet meer zo vlot als vroeger. Hij was te lang weggeweest uit Nederland. Hij heeft dan volgens eigen zeggen ook afscheid genomen van het boeddhisme en wil nu voornamelijk zijn eigen levensfilosofie in zijn boeken uitdrukken.
Het ongerijmde
De titel van de biografie is ontleend aan “een bundeltje met losse artikelen … dat als doel had de lezers kennis te laten maken met de persoon van de schrijver” (bladzijde 196). Het is de vraag of Janwillem echt naar dat ongerijmde moest zoeken. Om te beginnen is de hele wereld op zich al ongerijmd, behalve dan voor een paar mensen die ervan overtuigd zijn dat ze is voortgekomen uit een logische redenering van een rationele God. Bovendien is elk individu op zich op zijn minst net zo ongerijmd, zowel in zijn bestaan als in zijn functioneren. Het is dus ongerijmd om naar het ongerijmde te zoeken, want uit het feit dat je leeft blijkt al dat je het hebt gevonden. Janwillem was blijkbaar ervan overtuigd dat hij een soort expert was op het gebied van het ongerijmde, omdat hij de gewoonte had ontwikkeld om zonder doel of reden nu en dan op een kussentje voor zich uit te gaan zitten staren. Het is misschien een kwestie van smaak, maar ik ben er zelf van overtuigd dat het niet minder ongerijmd is om elke week opnieuw te hopen dat je favoriete voetbalclub gaat winnen.
Hoe ongerijmd ook, de biografie is prettig om te lezen. Beijering blijft zelf op de achtergrond en laat de resultaten van haar 10 jaar lange historisch onderzoek het verhaal vertellen. Het boek is opgedeeld in vier delen, die elk een samenhangende periode uit het leven van Van de Wetering behandelen. Beijering vermeldt ook de bronnen van haar onderzoek. Niet alleen staat er aan het eind van het boek een complete lijst van alle publicaties van Van de Wetering, maar Beijering vat in de loop van het verhaal ook kort de recensies samen die in Nederland over deze publicaties zijn geschreven.
Van de Wetering was daar trouwens niet altijd blij mee. Vaak waren de Nederlandse recensies negatiever dan die in het buitenland. De oorzaak hiervan is volgens Van de Wetering het (pseudo)-intellectuele klimaat van de Nederlandse schrijverswereld, waarin speurdersromans niet echt meetellen als literatuur. Uiteindelijk gaat het in de Nederlandse literatuur, zo vat ik samen, altijd om uitbundige emoties, een door het geloof verpeste jeugd op het platteland en seks met een al dan niet slecht geweten. Van de Wetering heeft zelf de ambitie gehad om ooit nog eens een echte roman te schrijven. Dat is hem niet gelukt. Een reden daarvoor zou kunnen zijn dat hij er zelf niet in slaagde om zichzelf in dienst te stellen van de personen in zijn verhalen. Alleen zo krijgen de personen een eigen leven en kunnen ze de lezer overtuigen. Van de Wetering had wel een creatieve fantasie, maar hij was verder nogal egocentrisch van aard. Mijn eigen ervaring met het lezen van het werk van Van de Wetering is dat de verhalen wel leuk zijn verzonnen, maar dat ze niet echt pakkend zijn, niet echt uit het leven gegrepen.
De lezer moet zelf maar uitmaken of er veel zen in het werk van Van de Wetering is terug te vinden. Hij was de eerste die in Nederland zijn eigen directe ervaringen met zenboeddhisme publiceerde, daaraan dankt hij zijn bekendheid. Ik vind het echter opmerkelijk dat hij aan het einde van zijn leven van het boeddhisme afscheid heeft genomen, net zoals overigens zijn eigen mentor en de Nederlandse filosoof Jan Bor. Ligt dit misschien aan het zenboeddhisme, of aan de Japanse cultuur, of aan het kloosterleven dat gemakkelijk kan vervallen tot een discipline omwille van de discipline, of aan de koan-methode? Het is niet aan mij om hier en nu op deze vragen een antwoord te geven, maar het is misschien wel de moeite waard om er eens diepgaand over na te denken en het te bediscussiëren. Hierbij kan het werk van Van de Wetering een belangrijke bijdrage leveren en we mogen Marjan Beijering er dankbaar voor zijn dat ze dit zo consciëntieus en leesbaar op schrift heeft gesteld.